De mieren (Formicidae) van Vlaanderen.

 

Inleiding


Atlas Vlaanderen

Blauwtjes

Bosmieren

Checklist

Collectie

Communicatie

Curiosa

Databank

Determinatiesleutel

Fiches

Focus op ...

Fossielen

Gynandromorfen

Koloniestichting

Laatste update

Lieveheersbeestjes

Links

Literatuur

Mierenhandel

Nieuwe soort

Nieuwe publicaties

Wenst u op de hoogte gesteld te worden van de laatste wijzigingen? Stuur ons een mailtje met uw verzoek.

Plantenluizen

Projecten

Symbiose

Taxonomen

Werkgroep

home

Formicidae : Formicinae : Formica : Serviformica : Rufibarbis-groep

Formica rufibarbis Fabricius, 1793 groep

  • Seifert, B. & Schultz, R. 2009. A taxonomic revision of the Formica rufibarbis Fabricius, 1793 group (Hymenoptera: Formicidae). Myrmecological News 12: 255-272.

In een taxonomische herziening van de Formica rufibarbis groep maken Seifert en Schultz een morfometrische analyse voor alle soorten uit deze groep die in de Palaearctische regio voorkomen. De drie soorten die wij in België en Nederland kennen, namelijk rufibarbis, cunicularia en lusatica blijven behouden met de wijziging dat Formica lusatica Seifert, 1997 als synoniem wordt gesteld aan Formica clara Forel, 1886. Aangezien de types van F. rufibarbis en F. cunicularia niet meer bestaan, werden voor deze twee soorten neotypes beschreven en gedeponeerd.

Formica clara

F. clara, holotype van F. lusatica - © B. Seifert

Om onderscheid te maken tussen de soorten van deze groep dienen we toch wel aandacht te schenken aan de opmerking die de auteurs bij hun tabel plaatsen. "De complexe NUMOBAT (numeric morphology-based alpha-taxonomy) procedures (*) die wij in deze studie meegeven, zijn onvermijdelijk voor een juiste en verifieerbare soortbepaling. Hierbij zijn wij ons echter bewust van het feit dat deze methode niet eenvoudig toepasbaar is voor een meerderheid van degenen die ecologisch en faunistisch onderzoek doen. Vandaar dat we hier een vereenvoudigde dichotomische tabel aanbieden die in de meeste gevallen toereikend moet zijn." Ondanks deze laatste opmerking wordt er toch nog een 'stevige' discriminant gehanteerd die een meer minitieuze waarneming noodzakelijk maakt. Aangezien wij meer dan waarschijnlijk in onze regio slechts zullen te maken krijgen met drie van de negen beschreven soorten (+ 1 ondersoort) maakt dit het een stuk eenvoudiger. Voor een goede determinatie is het toch wel aan te raden enkele exemplaren uit hetzelfde nest te bekijken.

beperkte sleutel

      • 1a Over het ganse lichaam vinden we meerdere afstaande haren: nPN 10.9 ± 2.9, nMN 6.6 ± 2.8, nPE 3.8 ± 1.1, nHFFL 3.4 ± 1.4. ---> F. rufibarbis
      • 1b Minder afstaande haren op het ganse lichaam: nPN 1.7 ± 1.8, nMN 0.7 ± 1.0, nPE 0.4 ± 0.5, nHFFL 0.5 ± 0.5. ---> 2
      • 2a Ganse lichaam dikwijls met donkere pigmentatie en met sterker contrasterende pigmentatie op de wangen. ---> F. cunicularia
      • 2b Ganse lichaam gewoonlijk licht roodbruin met een zwakke tot ontbrekende contrasterende pigmentatie op de wangen. ---> F. clara

Hierin is 'nPN = unilateraal aantal setae op pronotum', 'nMN = unilateraal aantal setae op mesonotum', 'nPE = unilateraal aantal setae op de schub boven het stigma', nHFFL = rekenkundig gemiddelde van het aantal setae op de buigzijde van de achterste femur'.

Bij de taxonomie van F. cunicularia willen we even aandacht schenken aan het commentaar van de auteurs. "Onderscheid maken tussen F. cunicularia en F. clara is het grootste probleem binnen de rufibarbis groep omdat er geen sterke discriminerende structurele kenmerken aanwezig zijn." Bij hun analyse merken ze op dat "intraspecifiek kleurpolymorfisme en verlies aan pigmentatie door de inwerking van het licht of door bewaarstoffen, het kenmerk van pigmentatie sterk kan beïnvloeden. Laat dit nu precies de sterkste factor in het onderscheid zijn." Over de synonimiteit van lusatica met clara wordt gewezen op het beschikbare materiaal. "Het sterke kleurverschil en sommige morfometrische afwijkingen tussen de Syrische type series van F. clara en de noordelijke F. lusatica populatie liet heterospecificiteit veronderstellen op een moment dat er over de geografische variatie van beide taxa binnen hun Palaearctische verspreiding weinig bekend was (Seifert, 1997). Nu is die situatie echter veranderd - van 200 neststalen uit Eurazië werden de laatste jaren alle kenmerken onderzocht en van 62 stalen een deel van de kenmerken (zie hieronder *)."

* In deze analyse werden 1793 werksters uit 496 neststalen gecontroleerd op 18 morfologische kenmerken en nog eens 330 stalen voor 10 kenmerken.

* * * * *