De mieren (Formicidae) van Vlaanderen.

 

Inleiding


Atlas Vlaanderen

Blauwtjes

Bosmieren

Checklist

Collectie

Communicatie

Curiosa

Databank

Determinatiesleutel

Fiches

Focus op ...

Fossielen

Gynandromorfen

Koloniestichting

Laatste update

Lieveheersbeestjes

Links

Literatuur

Mierenhandel

Nieuwe soort

Nieuwe publicaties

Wenst u op de hoogte gesteld te worden van de laatste wijzigingen? Stuur ons een mailtje met uw verzoek.

Plantenluizen

Projecten

Symbiose

Taxonomen

Werkgroep

home

Plantenluizen.

Meerdere soorten mieren zijn voor hun voortbestaan aangewezen op de 'honingdauw' die door plantenluizen wordt uitgescheiden. We hebben ongetwijfeld al eens stilgestaan om het foerageergeFormica's bij bladluizendrag van bosmieren of de glanzende houtmier te observeren. Snelle mieren met een slank achterlijf lopen tegen een boomstam omhoog, verdwijnen in de kruin en keren merkelijk trager met opgezwollen achterlijf naar hun nest terug. Zij brachten een bezoek aan de bladluizenkolonie die zij als hun persoonlijk melkvee beschouwen en die zij koesteren en beschermen tegen predatoren zoals de larven van de lieveheersbeestjes. 'Voor wat hoort wat' is de afspraak en deze samenlevingsvorm waar beide partijen hun voordeel uit halen, noemt men mutualisme (lat. mutuus : geleend, wederkerig). Bladluizen komen zowat over de ganse aarde voor en door hun talrijke aanwezigheid en specifieke voedingswijze kunnen ze ernstig schade aan gewassen toebrengen en worden ze in de landbouw meestal bestreden.

© Alex Wild

 

Systematiek.

De bladluizen of Aphididae worden tegenwoordig ondergebracht in de onderorde Sternorrhyncha, samen met de schildluizen (Coccidae en Pseudococcidae), de bladvlooien (Psyllidae) en de witte vlieg (Aleyrodidae). Met de onderorde van de cicaden (Auchenorrhyncha) en de wantsen (Heteroptera) behoren ze tot de orde der snavelinsecten of Hemiptera. Bladluizen op naam brengen, is morfologisch haast een onmogelijke opdracht. In een studie van 1995 stellen E. Jörg en G. Lampel : "The taxa of the Aphis fabae group s. str. are morphologically difficult to separate or inseparable." De moeilijkheid om bladluizen te determineren is gedeeltelijk waarschijnlijk ook te wijten aan de verschillende verschijningsvormen die een enkele soort binnen een jaarcyclus doorloopt.

Levenscyclus.

Er bestaan twee typen ontwikkelingscycli :

  1. auto-ecisch : gastheer of waardplant specifiek (auto + Gr. oikos, huis = zelfde huis)
  2. hetero-ecisch : met wisselende gastheer of waardplant

Bij de auto-ecische cyclus bewonen de bladluizen één of een paar specifieke plantengenera - o.a. de zuringluis. Bij de hetero-ecische cyclus huizen de bladluizen op planten van twee verschillende families. Herfst, winter en lente vertoeven ze op een houtachtige waardplant (= de primaire waardplant) en in de zomer voeden ze zich op een kruidige plant (= secundaire waardplant) - o.a. de zwarte bonenluis.

Aphis fabae

 

 

 

 

Cyclus van de zwarte bonenluis (Aphis fabae).

  • A : fundatrix ¹
  • B : fundatrigenia ²
  • C : emigrant in de lente
  • D : ongevleugelde exule
  • E : gevleugeld exule of emigant in de zomer
  • F : gynopara of emigrant van de herfst ³
  • G : mannetje
  • H : ovipara
  • I : ei

 

 

 

Aphis rumicis

 

 

 

Cyclus van de zuringluis (Aphis rumicis).

  • A : fundatrix
  • B : ongevleugelde vorm
  • C : gevleugelde vorm
  • D : sexupara
  • E : ovipara
  • F : mannetje
  • G : ei

 

 

 

 

  • ¹ vleugelloze stammoeder die ontwikkelde uit een overwinterd eitje
  • ² vleugelloze levendbarende bladluis die parthenogenetisch levend door de fundatrix werd gebaard
  • ³ een gevleugelde vorm die enkel sexuele wijfjes voortbrengt (lat. parere, voortbrengen of baren)

De levenscyclus van de zwarte bonenluis is waarschijnlijk de best bestudeerde en laat ons zowat met alle fenotypen kennismaken. Al naargelang de klimatologische omstandigheden komen de fundatrices in de tweede helft van maart uit de eitjes en gaan zich voeden op de winterplant. Na drie tot vier weken zijn ze volwassen en beginnen ze hun jongen voort te brengen (= de fundatrigeniae). In de tweede helft van april treffen we zowel ongevleugelde als gevleugelde fundatrigeniae op de winterplant aan. De gevleugelden (fundatrigeniae alatae) migreren naar de zomerplanten waar ze enkele dagen na de laatste vervelling jongen beginnen te baren. In de maanden september / oktober verschijnen de gynoparen en de mannetjes en migreren de gynoparen naar de winterplant. Op de winterplant worden de ongevleugelde oviparen geboren die daar hun eitjes zullen leggen om te overwinteren.

* * * * *

Als verlengstuk van haar thesis (KU Leuven) 'Conflict and cooperation in the mutualism between ants and aphids.' beantwoordt Amélie Vantaux in een nieuwe publicatie de vraag 'Do Lasius niger ants punish low-quality black bean aphid mutualists?'.

"Mutualisme tussen soorten, m.a.w. verhouding tussen twee soorten met wederzijds voordeel, is ecologisch zeer belangrijk en wordt overal in de natuur waargenomen. Op lange termijn kan de stabiliteit van het mutualisme echter worden bedreigd door de invloed van 'bedriegers' of door het afhaken of uitsterven van één van de mutualistische partners. We vonden recent een genetische variatie in een belangrijke eigenschap die het trofisch mutualisme tussen mieren en bladluizen helpt behouden, waarbij de bladluizen suikerrijke honingdauw aan de mieren aanbieden in ruil voor bescherming tegen hun natuurlijke vijanden. Zo vonden we dat ongeveer de helft van alle onderzochte klonen van de zwarte bonenluis Aphis fabae niet investeren in de aanmaak van een belangrijke suiker in de honingdauw, de trisaccharide melezitose, die voor de mieren zeer aantrekkelijk is en een grote voedingswaarde heeft. Het doel van de gevoerde studie was om na te gaan of de mieren enig systeem gebruiken om klonen die een lage kwaliteit van melezitoze produceren te 'straffen' door bijvoorbeeld hun bezoeken te beperken alsook de graad van bescherming tegen predatoren. Tot onze verrassing stelden we vast dat de frequentie van bezoeken aan de kolonies met lage melezitose-uitscheiding niet verschilde van die aan kolonies met normale, hoge melezitoze-uitscheiding. Nochtans laten onze resultaten veronderstellen dat de mieren de voorkeur geven om honingdauw te verzamelen bij de klonen met een hoge melezitoze-uitscheiding. Wij besluiten dat de stabiliteit van dit mieren-bladluizen mutualisme niet wordt bepaald door actieve bestraffing en stellen dat dit als reden mag worden beschouwd waarom de lage melezitoze-uitscheidende klonen er in slagen zo'n hoge aanwezigheid in natuurlijke populaties te bereiken."- (pdf)

* * * * *