De mieren (Formicidae) van Vlaanderen.

 

Inleiding


Atlas Vlaanderen

Blauwtjes

Bosmieren

Checklist

Collectie

Communicatie

Curiosa

Databank

Determinatiesleutel

Fiches

Focus op ...

Fossielen

Gynandromorfen

Koloniestichting

Laatste update

Lieveheersbeestjes

Links

Literatuur

Mierenhandel

Nieuwe soort

Nieuwe publicaties

Wenst u op de hoogte gesteld te worden van de laatste wijzigingen? Stuur ons een mailtje met uw verzoek.

Plantenluizen

Projecten

Symbiose

Taxonomen

Werkgroep

home

BOSMIEREN

nest Formica rufa

Wat zijn bosmieren?

Wanneer wij aan een bosrand oog in oog staan met een groot koepelnest waarop het wemelt van roodbruine grote mieren dan staan wij met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid in het woongebied van de bosmier, in de volksmond ook wel rode mier genoemd. De bosmier wordt in België vertegenwoordigd door vier soorten:

      1. Formica polyctena of de kale bosmier
      2. Formica pratensis of de zwartrugbosmier
      3. Formica rufa of de behaarde bosmier
      4. Formica truncorum of de stronkmier

bosmieren

© Thomas Kirchen

In de ons omringende landen wordt de definitie van de bosmier nog uitgebreid met o.a. F. uralensis, F. aquilonia, F. paralugubris, en F. lugubris. Onze inheemse vier soorten zijn in het vrije veld met een loepje van 10x met een beetje oefening vrij gemakkelijk van mekaar te onderscheiden; een kleine reserve bij dit herkennen in het vrije veld vormt toch wel de hybride rufa x polyctena waarvan de kenmerken tussen die van F. rufa en F. polyctena liggen. Een vrij algemeen voorkomende mier die wij op het eerste zicht als bosmier zouden kunnen aanwijzen, is F. sanguinea of de bloedrode roofmier. In het veld dienen we toch meteen op te merken dat de bloedrode roofmier geen koepelnest bouwt maar haar nest dat voornamelijk bestaat uit gronddeeltjes, stukjes struikheide en dennennaalden wordt bij voorkeur om en in een oude boomstronk gebouwd of onder een stuk omgevallen (omgehouwen) stam. Deze krijgshaftige mier laat zich ook kennen doordat zij bij verstoring meteen in de aanval gaat. Als wij ze met de loep nader willen bekijken, zoemen wij best meteen in op de clypeus (zie hieronder) die bij deze soort een duidelijke insnijding vertoont.

bosmier

© Thomas Kirchen

In ons land zijn er nog drie soorten mieren die individueel wel enige gelijkenis met de bosmieren vertonen maar die zich meteen hiervan onderscheiden doordat zij in zuivere grondnesten wonen die soms wel opgehoogd kunnen zijn tussen graspollen. Het gaat hier om drie soorten uit het subgenus Serviformica namelijk F. clara, F. cunicularia en F. rufibarbis.

* * * * *

Identificatie.

Het genus Formica wordt voor België onderverdeeld in vier subgenera: Coptoformica, Formica, Serviformica en Raptiformica. De soorten van Coptoformica worden gekenmerkt door een diep uitgesneden achterhoofd terwijl de enige soort Raptiformica (bloedrode roofmier) herkenbaar is aan de ingesneden clypeus.

Coptoformicaforcsang_clypeus

Behalve het duidelijke verschil in nestbouw kunnen we met een loepje van 10x in het veld ook duidelijk het verschil vaststellen tussen mieren van het subgenus Serviformica en Formica sensu stricto. Als we kijken naar de area frontalis dan bemerken wij dat die bij de soorten van Serviformica hetzelfde matte uiterlijk heeft als het nabije omringende gedeelte van de kop terwijl dit bij de soorten van Formica glanzend afsteekt. Een combinatie van deze eenvoudige morfologische kenmerken met de nestbouw moeten ons in het veld in staat stellen de echte bosmieren te herkennen.

Om vast te stellen om welke van de drie soorten het gaat geven we hier voor de werksters een eenvoudige sleutel mee die in het veld gebruikt kan worden als we beschikken over een loepje met vergroting 10x.

1a Achterrand van de kop met afstaande haren en facetogen duidelijk behaard. ....................... F. pratensis

1b Achterrand van de kop zonder afstaande haren en facetogen onbehaard. ........................... 2

2a Onderzijde van de kop met maximaal 8 korte haren. Pronotum met max 16 afstaande haren of onbehaard. ........................................................................................................................................... F. polyctena

2b Onderzijde van de kop met min 10 afstaande haren. Pronotum met min 30 afstaande haren. ........................................................................................................................................... F. rufa

We dienen hier nog op te merken dat er dikwijls hybriden rufa x polyctena voorkomen. Om het onderscheid te maken met de zuivere rufa en polyctena soorten dienen we te kijken naar de dichtheid van de afstaande beharing (Seifert, 1996).

formica tabel

pronotum / propodeum ?

In navolging van Seifert (1996 en 2007) kan de verwijzing in de sleutel naar 2 beter vervangen worden door het rufa-complex met de kenmerken van de drie taxa.

2a Onderzijde van de kop met maximaal 8 korte haren. Pronotum met max 16 afstaande haren of onbehaard. .......................................................................................................................................... F. polyctena

commentaar ed. 2007 : Weinig behaard. Unilateraal aantal afstaande haren dat meer dan 10 µ van de koponderzijde afstaat is 0.1 - 3.0 waarbij de grootste haarlengte 7 - 97 µ is. Grootste haarlengte op het pronotum is 6 - 55 µ. Haren zijn zeer klein.

2b Onderzijde van de kop met min 10 afstaande haren. Pronotum met min 30 afstaande haren. .......................................................................................................................................... F. rufa

commentaar ed. 2007 : Meer behaard. Unilateraal aantal afstaande haren dat meer dan 10 µ van de koponderzijde afstaat is 5.1 - 11.0 waarbij de grootste haarlengte 155 - 224 µ is. Grootste haarlengte op het pronotum is 61 - 102 µ. Haren zijn klein.

2c Onderzijde van de kop met 5 à 13 afstaande haren. Pronotum met 12 à 29 afstaande haren. .......................................................................................................................................... F. rufa x polyctena

commentaar ed. 2007 : Matig behaard. Unilateraal aantal afstaande haren dat meer dan 10 µ van de koponderzijde afstaat is 1.9 - 6.6 waarbij de grootste haarlengte 96 - 197 µ is. Grootste haarlengte op het pronotum is 47 - 83 µ. Haren zijn zeer klein.

* * * * *

Het rufa-complex
Er is al heel wat onderzoek gedaan naar de overeenkomsten en de verschillen tussen F. polyctena en F. rufa, ook wel het rufa-complex genoemd; F. pratensis staat hier los van. Volgens de huidige stand van zaken worden polyctena en rufa als twee afzonderlijke soorten beschouwd alhoewel de vruchtbare hybride rufa x polyctena nog steeds voor een zekere mate van twijfel zorgt. In grote boscomplexen waar de volkeren op grotere afstanden van mekaar kunnen voorkomen, treft men minder de hybride vorm aan dan in kleine boscomplexen waar er een grotere interactie kan bestaan tussen de 'zuivere' basissoorten. Wanneer er in de literatuur gesproken wordt van de rode bosmier heeft men het meestal wel over rufa en/of polyctena. F. rufa wordt ook wel de grote rode bosmier genoemd terwijl F. polyctena de kleine rode bosmier wordt genoemd (Seifert, 1996). Over de grootte van de rode bosmieren valt toch wel wat te zeggen. De grootte van de werksters wordt door sommige onderzoekers in verhouding geplaatst tot het monogyne of polygyne karakter van de kolonie. Voor F. rufa gaat men ervan uit dat niet minder dan 75% van de nesten monogyn zijn terwijl dit maar 5% bedraagt voor F. polyctena. Dit zou onder andere het gevolg zijn van een voorkeur voor koloniestichting. Bij F. rufa komt het vaker voor dat een bruidsvlucht van de jonge gynen resulteert in een parasitaire koloniestichting met een Serviformica-soort. Sociaalparasitaire kolonievorming komt bij F. polyctena slechts sporadisch voor terwijl nestsplitsing hier als norm geldt. Jong bevruchte gynen worden door deze soort meestal in het eigen nest weer opgenomen en gaan hier bijdragen aan de broedzorg. Zowel bij monokalische als bij polykalische kolonies ligt het maximum aantal werksters bij F. rufa in de buurt van 120.000 individuen terwijl dit aantal voor F. polyctena boven de 5 miljoen kan liggen met een potentie van zo'n 5.000 koninginnen. Hoe indrukwekkend is het dan wel niet als we bij zo'n volk kunnen aankijken tegen een koepelnest van 2 m hoog met een omtrek van 30 m. Dit dwingt respect af en maatregelen om deze mieren te beschermen, zouden overbodig moeten zijn! Wat het verschil in grootte tussen deze beide soorten betreft, merkt Dieter Otto (2005) op dat een toename van het aantal koninginnen in een kleinere gemiddelde lichamsgrootte van de werksters resulteert alsook in een vermindering van het aantal ovariolen en in een vergroting van de donkere vlek op de thorax. In een studie om aan te tonen dat monogynie of polygynie bij deze twee soorten kan afgeleid worden van de gemiddelde grootte van de werksters werd voor de vergelijkende waarde van de kopgrootte een ruime overlapping vastgesteld. Wanneer in een vergelijking echter wordt vastgesteld dat de gemiddelde waarde kleiner is dan 1,59 mm dan kan dit wijzen in de richting van polygynie en als de gevonden waarde groter is dan 1,77 mm dan hebben we waarschijnlijk te doen met een monogyne kolonie. Een grotere zekerheid van het aantal koninginnen binnen een kolonie bekomt men wanneer een ruimer totaalbeeld van de grootte der werksters in een vergelijking wordt opgenomen waarbij men bij een monogyne kolonie een sterke grafische verschuiving krijgt te zien naar de grotere morfen. Uit dit vergelijkend onderzoek trekt Otto de conclusie dat de grootte van de werksters niet genetisch wordt bepaald maar afhankelijk is van onder andere het voedselaanbod. Hierbij gaat het vooral om de voeding die aan de larven wordt aangeboden en is vooral de uitscheiding van bepaalde klieren van doorslaggevende rol. In een polygyne staat kunnen honderden zoniet duizenden gynen aanspraak maken op de speciale 'kliervoeding' van de verzorgende werksters zodat er voor de larven van de werksters hiervan maar weinig te rapen valt met als resultaat kleinere morfen. In een monogyne staat daarentegen is de voedselconcurrentie voor de werksterlarven tegenover de aanweze gynen kleiner met grotere werksters als gevolg. Samenvattend kunnen we dus stellen: F. rufa overwegend monogyn is de grote rode bosmier - F polyctena overwegend polygyn is de kleine rode bosmier.

* * * * *

Koepelnest als toevluchtsoord >>> symbiose
Overlast van bosmieren? >>> verhuis plannen?
* * * * *