De
plaagmier of Lasius neglectus heeft geen probleem om een
koude winter door te komen. De geografische verspreiding van deze plaagmier
moet niet onderdoen voor de Argentijnse plaagmier en strekt zich uit van
Turkijë tot West-Europa. Net als Linepithema humile is haar succes
voor een groot deel te wijten aan haar polygyne structuur, wat toch wel
zeer uitzonderlijk is voor het subgenus Lasius s.s. en enkel werd
waargenomen bij de Japanse soort Lasius sakagamii. Bevruchting
van de gynen heeft plaats in het nest waarna de bevruchte gynen meteen
hun vleugels afbijten en in het ouderlijke nest hun productieve taak gaan
vervullen. De kolonie groeit door nestsplitsing en de kolonie krijgt daardoor
een polykalisch karakter. De vergelijking tussen de twee soorten kan nog
worden doorgetrokken doordat ook de aanwezigheid van de plaagmier de inheemse
mierenfauna terugdringt. Lasius neglectus is in dat opzicht zeker
geen welkome aanwinst en daarom hebben wij haar ook met een onsympathieke
Nederlandse naam opgezadeld.
Toen
de auteurs de typen beschreven van deze mier (Loon,
A.J. van, Boomsma, J.J. & Andrasfalvy, A., 1990), gaven ze haar
de soortnaam neglectus daar zij stelden dat deze mier zo laat werd
ontdekt omdat zij vanuit een onbekende regio (waarschijnlijk uit Azië)
in Budapest was geïntroduceerd en zij als het ware over het hoofd
werd gezien. In het begin van de jaren zeventig had Andrasfalvy haar gedetermineerd
als Lasius alienus. Toen echter bleek dat de kolonie zich sterk
begon uit te breiden en daarbij andere aanwezige soorten ging verdringen
en dat deze soort bovendien polygyn is, ging men de zaak opnieuw bekijken
en stelde men vast dat dit een nog onbekende soort was. Het polygyne karakter
werd vastgesteld bij het uitgraven van een nest waarin men meerdere functionele
koninginnen aantrof samen met enkele kopulerende stellen en een hoeveelheid
afgebeten vleugels. De dominantie van de soort komt vooral tot uiting
doordat zij massaal een monopolie nemen op elke boom waar bladluizen te
melken zijn.
Aangezien
er nog geen echte bruidsvlucht bij de plaagmier werd waargenomen, kunnen
we stellen dat de verspreiding van de soort door de mens gebeurt (plantenmateriaal).
* * * * *
X.
Espadaler (Lasius neglectus Van Loon, Boomsma & Andrasfalvy,
1990 (Hymenoptera, Formicidae), a potential pest ant in Spain - Orsis
14: 43-46) meldt dat de plaagmier ook werd waargenomen op drie plaatsen
in Barcelona. Ook hier kon hij de typische eigenschappen vaststellen:
polygyn, geen bruidsvlucht, dominant ten opzichte van de inheemse mierenfauna
en fervente luizenmelkers.
X.
Espadaler heeft ook onderzoek gedaan i.v.m. het stichten van een nieuwe
kolonie door de plaagmier (Espadaler,
X. & Rey, S., 2001). Daaruit willen we u enkele interessante vaststellingen
niet onthouden. Alhoewel een nieuw nest bij Lasius neglectus in
de natuur door afsplitsing van het moedernest gevormd wordt, is uit Espadalers
laboproeven gebleken dat deze mier wel in staat is om op een onafhankelijke
wijze de kolonie uit te breiden. Dit kan zij zowel op een als op een wijze. In beide gevallen begint de eilegging al op de eerste dag en de
ontwikkeling van ei tot de eerste werksters (nanitici) ligt tussen de
32 en 40 dagen. Opmerkelijk is toch wel dat er tussen de pleometrosische
koninginnen nooit enige agressieviteit werd vastgesteld. Bij gynen van
bv Lasius niger die tot zo'n samenwerkingsverband besluiten, ligt
dit wel enigszins anders. Zodra de eerste werksters zijn verschenen, vindt
er onder de koninginnen een slachting plaats tot er nog slechts één
overblijft. Daar waar de ontwikkelingsduur tot volwassen werksters bij
de plaagmier in de stichtingsfase gemiddeld 36 dagen is, ligt dit gemiddelde
bij oudere koninginnen rond 70 dagen. Onderzoek heeft ook aangetoond dat
er een verschil in verhouding bestaat tussen het volume van de thorax
van een gyne t.o.v. een werkster voor wat betreft een soort met een onafhankelijke
of een afhankelijke koloniestichting. Voor wat Lasius neglectus betreft,
is die verhouding 23.8 hetgeen overeenkomt met de waarden van onafhankelijke
stichters zoals Lasius niger (24.1) en Lasius psammophilus (31.6). Bij temporair sociaalparasitaire soorten van het genus Lasius,
die dus een afhankelijke koloniestichting kennen, liggen die verhoudingen
tussen 2.0 en 9.5. Deze gegevens tonen aan dat de plaagmier, ondanks dat
zij kiest voor een afhankelijke stichtingswijze, nog altijd beschikt over
de morfologische potentie voor een onafhankelijke stichting. De conclusie
van Espadaler en Rey is dan ook dat Lasius neglectus pas recent
een eigen evolutie is gaan opbouwen in de richting van een polygyne structuur
maar dat zij in morfologisch opzicht die evolutie nog niet is gevolgd.
* * * * *
André J. van Loon beschrijft in een EIS rapport 'Risicoanalyse van de plaagmier Lasius neglectus' de aanwezigheid van deze mier in Nederland en evalueert de impact op de inheemse mierenfauna en de overlast die deze plaagmier kan veroorzaken. Uit het rapport blijkt dat L. negelectus reeds van 1978 in Nederland aanwezig is maar niet als zodanig werd erkend. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de soort pas in 1990 werd beschreven en dat de plaagmier aanvankelijk werd gedetermineerd als Lasius alienus, een soort die later door Seifert (1992) werd opgesplitst in drie afzonderlijke soorten. Onderzoek van oudere en recente gegevens toont aan dat de plaagmier in Nederland gekend is van 6 locaties. (zie ook Nieuwe publicaties)
* * * * *