Dat
mieren met allerlei ongewervelden samenleven, is wel geweten. Bosmieren
houden ervan om bladluizen te melken en bladluizen zijn dan weer een welkome
lekkernij voor de larven van lieveheersbeestjes. Dat bosmieren en lieveheersbeestjes
(lhbs) mekaars pad zullen kruisen, is dan ook onvermijdelijk. Naar aanleiding
van een onderzoek dat wordt uitgevoerd door JNM Neteland en Natuurpunt
Nete & Aa willen we hier de schijnwerper plaatsen op het schitterend
lieveheersbeestje of Coccinella magnifica. We bespreken enkele
aspecten van dit lhb door samenvattingen aan te bieden van wetenschappelijke
artikelen die reeds door Tim Adriaens werden gepubliceerd in het tijdschrift
Coccinula 2004/9.
*
* * * *
Coccinella
magnifica
*
Slogget J.J., Völkl, W., Schulze, W., Schulenburg, J.H.G. & Majerus,
M.E.N. (2002). The ant-associations and diet of the ladybird Coccinella
magnifica (Coleoptera: Coccinellidae). European Journal of Entomology
99(4): 565-569.
Het
schitterend lieveheersbeestje Coccinella magnifica is een typisch
myrmecofiele soort die in Noordwest-Europa voornamelijk met bosmieren
uit de Formica rufa groep geassocieerd is. De schaarse gegevens
over de habitatpreferentie van C. magnifica in het zuidelijk
en oostelijk gedeelte van zijn areaal geven aan dat de associatie met
mieren verandert en dat er in deze regionen zelfs geen myrmecofilie meer
optreedt. De auteurs besluiten dat de soort zou kunnen bestaan uit geografisch
gescheiden (semi-)soorten (een term die gebruikt wordt wanneer geografisch
gescheiden "rassen" van een soort onvoldoende duidelijk verschillen
om van subspecies te kunnen spreken), te onderscheiden op basis van de
geografische variatie in de associatie met mieren. Observaties in het
veld en in het laboratorium geven aan dat de Noordwest-Europese magnifica-populaties
generalisten zijn met betrekking tot hun prooisoorten (bladluizen). De
potentieel brede dieetrange van Coccinella magnifica is gelijkaardig
aan die van het zevenstippelig lieveheersbeestje C. 7-punctata,
dat in studies doorgaans gebruikt wordt als een model voor de niet-myrmecofiele
evolutionaire voorouder van C. magnifica.
*
* * * *
Coccinella
magnifica
*
Sloggett, J.J. & Majerus, M.E.N. (2000). Aphid mediated coexistence
of ladybirds (Coleoptera: Coccinellidae) and the wood ant Formica
rufa: seasonal effects, interspecific variability and the evolution
of a coccinellid myrmecophile. Oikos 89: 345-359.
Deze
interessante studie onderzocht allerlei aspecten van het voorkomen van
lhbs samen met bosmieren. Ze werd uitgevoerd op een zuidgerichte helling
in Surrey (Engeland). Op de helling stonden voornamelijk 30 jaar oude
grove dennen Pinus sylvestris, met wat berk en eik daartussen
en in de ondergroei rode dopheide Erica cinerea. Het gebied werd
onderverdeeld in twee zones. In de westelijke "F. rufa-zone"
(3500 m²) kwamen grote nestkoepels van bosmieren voor. In het oostelijk
"controlegedeelte" (4500 m²) waren geen nesten aanwezig.
In het ganse gebied werden random afzonderlijke dennetakken gemerkt met
Tipp-Ex. Deze takken werden tussen april en november tweewekelijks onderzocht
op de aanwezigheid van bladluizen (Schizolachnus pineti en Cinara spp.), lhbs en mieren. Deze werden geteld tot één meter
van de top van de tak. Daarbovenop werden bij elk veldbezoek nog eens
20 ongemerkte takken uitgekozen waarop geklopt werd met het klopscherm
en de lhbs werden geteld. F. rufa werksters werden in nagenoeg
constante aantallen gevonden op de takken van april tot eind september
met een piekmoment eind juli. In het controlegedeelte werden slechts enkele
mieren gevangen met het klopscherm, geen enkele op de gemerkte takken.
De aanwezigheid van mieren was in het controlegedeelte dus niet bepalend
voor het voorkomen van lhbs. Uit de bladluizengegevens bleek Cinara
pini significant meer voor te komen met dan zonder F. rufa.
Dit gold niet voor de andere luizensoort Schizolachnus pineti.
Dit was vooral duidelijk op het eind van de zomer, op het moment dat de
bladluizen in aantal afnamen. De enige dan nog overblijvende bladluizenkolonies
waren die onder de bescherming van de mieren! De verwachting was dus dat
de lhbs voornamelijk in de F. rufa-zone zouden foerageren op
het moment dat bladluizen in het controlegedeelte schaars zouden zijn.
Op basis van de telgegevens van mieren en bladluizen konden de onderzoekers
drie periodes onderscheiden: een periode met een overvloed aan bladluizen
(april-juli), een periode van bladluisschaarste (augustus-september) en
een mierloze periode (vanaf eind september). Deze periodes werden gebruikt
om de telgegevens te interpreteren. In totaal werden 13 soorten lhbs waargenomen.
In deze studie wordt enkel ingegaan op de zes meest voorkomende: 18-stippelig
lhb Myrrha 18-guttata, harlekijnlhb Harmonia 4-punctata,
oogvleklhb Anatis ocellata, gestreept lhb Myzia oblongonguttata,
7-stippelig Coccinella 7-punctata en schitterend lhb C. magnifica.
Op basis van de overlap in de frequenties van lhbs en mieren konden deze
zes soorten in vier groepen onderverdeeld worden. Myrrha, Anatis en Harmonia werden enkel in de F. rufa-zone gevonden
tijdens de mierloze periode. C. magnifica, zoals bekend sterk
myrmecofiel, werd exclusief in de F. rufa-zone vastgesteld tijdens
de niet-mierloze periodes. Myzia kwam van de 5 niet-myrmecofielen
het meest met mieren voor, hergeen volgens de auteurs te wijten is aan
de extreme voedselspecialisatie van deze soort. C. septempunctata zat daar ergens tussenin; waarschijnlijk komt die enkel bij de mieren
als er echt een bladluizentekort is. De 7-stippelige lhbs zaten in het
begin van het seizoen niet op de grove dennen maar op een brandnetelruigte
om hun ontwikkeling van ei tot adult vol te maken. Larven van lhbs werden
enkel gevonden tijdens de periode van bladluizenovervloed. Hier bleek
duidelijk dat alle magnifica larven in de F. rufa-zone
zaten terwijl van alle andere soorten (m.u.v. C. 7-punctata)
significant meer larven in het controlegedeelte aanwezig waren. Uit dit
onderzoek blijkt dus dat de bewaakte bladluizenkolonies langer kunnen
overleven. Dat betekent dat ook schitterende lhbs langer kunnen "kweken":
tot 12 weken lang, vergeleken met 6-8 weken voor andere soorten in Groot-Brittannië.
*
* * * *
Coccinella
magnifica
*
Sloggett, J.J., Wood, R.A. & Majerus, M.E.N. (1998). Adaptations of Coccinella magnifica Redtenbacher, a myrmecophilous coccinellid,
to aggression by wood ants (Formica rufa Group). I. Adult behavioral
adaptation, its ecological context and evolution. Journal of Insect Behavior
11(6): 889-904.
Coccinella
magnifica is een obligaat myrmecofiele soort, geassocieerd met bosmieren
uit de Formica rufa-groep. Zijn verwant, het zevenstippelig lhb Coccinella 7-punctata kan zoals al gezegd als een model van de
niet-myrmecofiele evolutionaire voorouder van C. magnifica dienst
doen. Het gedrag van de behaarde bosmier Formica rufa tegenover
deze twee soorten en het gedrag van de lhbs zelf, werden in dit onderzoek
vergeleken en in twee stukken gerapporteerd (zie verder). In deze eerste
episode wordt voornamelijk bericht over adulte gedragingen. Hoewel Magnifica zelden werd aangevallen op de foerageerpaden der mieren, werd het beestje
snel aangevallen bij door mieren bewaakte bladluizenkolonies. Coccinella
septempunctata werd sneller aangevallen. Het gedrag van de twee soorten
was gelijkaardig op de foerageerpaden, maar magnifica vertoonde
meer verdedigend gedrag terwijl C. septempunctata sneller wegvluchtte
bij de bladluizenkolonies. Enkel C. magnifica werd voedend waargenomen
op bewaakte kolonies. Het is waarschijnlijk dat magnifica over
een chemisch afweermechanisme beschikt als reactie op de mierenagressie.
Toch werden er geen echt nieuwe, onbekende gedragingen tegenover de mieren
waargenomen. Er zijn eerder aanwijzingen dat er tijdens de evolutie van
de soort aanpassingen gebeurd zijn aan de gedragingen van C. septempunctata.
*
* * * *
Coccinella
magnifica
*
Sloggett, J.J. & Majerus, M.E.N. (2003). Adaptations of Coccinella
magnifica, a myrmecophilous coccinellid, to aggression by wood ants
(Formica rufa Group). I. Larval behaviour and ladybird oviposition
location. European Journal of Entomology 100(3): 337-344.
Net
zoals de adulte dieren worden ook de larven van het schitterend lhb Coccinella
magnifica op foerageertochten zelden aangevallen door de behaarde
bosmier Formica rufa. Wel worden ze regelmatig aangevallen op
de door mieren verzorgde bladluizenkolonies. Larven van het niet-myrmecofiele
zevenstippelig lhb C. 7-punctata, waarmee C. magnifica vergeleken werd, werden in beide situaties meer door mieren aangevallen!
Er werden drie grote strategieën geobserveerd waarmee de larven van
het schitterend lhb tijdens het foerageren op bladluizen agressie van
mieren vermeden of afweerden: (1) de lhbs konden zich voeden met niet-bewaakte
bladluizen, (2) wanneer de lhbs zich in bewaakte kolonies voedden, voerden
ze hun prooi vaak weg, zodat ze minder tijd in de kolonie zelf spendeerden,
(3) wanneer ze aangevallen werden, maakten de larven gebruik van een chemisch
verdedigingsmechanisme. Deze vormen van gedrag waren niet nieuw, ook het
zevenstippelig lhb vertoont gelijkaardig gedrag. Eitjes van C. magnifica werden op een afstand van de bewaakte bladluizenkolonies gelegd, maar
toch dicht bij niet-bewaakte kolonies.
*
* * * *
*
Godeau, J-F., Verhaeghe, J-C. & Hemptinne, J-L. (2002). Ant trail:
a highway to aphids for Coccinella magnifica. Abstracts of the
8th International Symposium on Ecology of Aphidophaga, Ponta Delgada (São
Miguel island), Archipelago of Azores (Portugal) at Azores University,
September 1-6, 2002.
Rode
bosmieren markeren de paadjes van hun nesten naar bladluizenkolonies in
de omgevende vegetatie met chemische signaalstoffen. Dit feromoon wordt
geproduceerd in de einddarm van de mier. De grotere paden worden onderhouden
door regelmatig nieuwe geursignalen af te zetten. Op die manier kunnen
werksters van rode bosmieren een netwerk creëren dat zich honderden
meters uitstrekt rond de nestkoepel. Coccinella magnifica predeert
op deze bladluizenkolonies, met of zonder de aanwezigheid van mieren.
Deze studie toont aan dat C. magnifica in staat is in het laboratorium
artificieel aangelegde paden met het feromoon van Formica polyctena werksters te volgen. Dit wordt bevestigd door veldobservaties van lhbs
die langs natuurlijke paden van rode bosmieren wandelden. Dit gedrag is
duidelijk een adaptatie aan het efficiënt lokaliseren van prooien.
*
* * * *
*
Sloggett, J.J., Webberley, K.M. & Majerus, M.E.N. (2004). Low parasitoid
success on a myrmecophilous host is maintained in the absence of ants.
Ecological Entomology 29(1): 123.
In
dit onderzoek werd nagegaan in hoeverre populaties van C. magnifica te lijden hebben onder de parasiet Dinocampus coccinellae. Dit sluipwespje (familie Braconidae) legt een eitje binnenin een lhb.
Het larfje komt na 5-7 dagen uit en voedt zich met de vetlichaampjes en
gonaden (voortplantingscellen) van de gastheer. Na 20 dagen schakelt ze
het zenuwstelsel naar de poten uit, kruipt naar buiten en begint een cocon
te spinnen tussen de poten van de geïmmobiliseerde gastheer. Daar
zal ze zich ten slotte veilig verpoppen, profiterend van de felle waarschuwingskleuren,
het stevige omhulsel en het reflexbloeden van het lhb. De wespjes zijn
gastheerspecifiek. Het 2- en 10-stippelig lhb blijken bijvoorbeeld immuum
te zijn, terwijl het 7-stippelig lhb het meest als gastheer wordt gekozen
(in sommige gebieden in Schotland, waar C-7 ingezet wordt voor biologische
bestrijding , werd een besmettingsgraad van 70% opgetekend). Dat werd
zowel in het veld als in het laboratorium vastgesteld. Wat blijkt nu uit
de veldgegevens voor C. magnifica? De proportie door D. coccinellae aangetaste schitterende lhbs in de totale populatie was veel lager dan
voor de meeste andere Coccinella soorten. Magnifica's
verzameld op hetzelfde tijdstip en dezelfde plaats als geparasiteerde C. septempunctata waren niet geparasiteerd door D. coccinellae.
Voorheen werd dit verklaard doordat de agressieve bosmieren waarmee C.
magnifica geassocieerd is, een veilige zone zouden creëren waarvan
de lhbs mee konden profiteren. Maar, ook in het laboratorium, in de complete
afwezigheid van mieren, werd het schitterend lhb niet succesvol geparasiteerd
door de wespjes, hoewel het evenveel werd aangevallen als het zevenstippelig!
Met andere woorden: de hypothese dat de lhbs profiteren van een - veronderstelde
- door de mieren onderhouden D. coccinellae-vrije omgeving klopt
niet. De auteurs besluiten dat C. magnifica niet op het lijstje
geschikte gastheren van de wesp voorkomt, zoals dat ook voor andere lhbs
het geval is. Omdat C. 7-punctata, de nauwe verwant van magnifica,
wel een hoge graad van parasitisme vertoont, kan de studie van het Schitterend
lhb nuttig zijn om precies die elementen te selecteren die gemaakt hebben
dat het diertje beschermd is tegen aanvallen van parasieten.
*
* * * *
Voor
meer foto's gemaakt door Jeroen Mentens willen we verwijzen naar de
website : faunaflora.blogspot.com/
|