Coptoformica Müller, 1923
Datum van de beschrijving: 1923
Beschreven door: Müller, pagina(s) 146.
Referentie van de originele beschrijving:
Synoniemen:
Nederlandse naam: satermieren
* * * * *
typebeschrijving
Fanno nidi a cumulo con detriti vegetali, come le specie del 2. gruppo (Formica s. str.), però ne differiscono per la conformazione del capo. Le hanno pure bisogno di operaie per fondare il nido.
* * * * *
Voor de Palaearctische regio zijn er 12 soorten uit het subgenus Coptoformica gekend: 10 taxa zijn beschreven en 2 taxa zijn nog niet beschreven (F. sp. 11 en F. sp. 12) (Schultz, 2007). De drie soorten die we in België hebben waargenomen, zijn zeldzaam en werden gevonden in de Hoge Venen.
- Drie soorten zijn verspreid over de ganse (noordelijke) Palaearctische regio (PR): F. exsecta, F. pressilabris en F. forsslundi.
- Zes soorten komen voornamelijk voor in het westen van de PR : F. bruni, F. fennica, F. foreli, F. suecica, F. sp. 11 en F. sp. 12.
- Drie soorten komen voor in het oosten van de PR : F. fukaii, F. manchu en F. pisarskii.
Het subgenus Coptoformica onderscheidt zich van de andere subgenera van het genus Formica door volgende kenmerken :
- De achterrand van de kop is diep ingesneden.
-
De mandibulae hebben vóór de basis één tot drie 'tandjes'.
- Bovenzijde van de petiolus is ingesneden.
- De index KL/KB is isometrisch.
Kenmerkend voor de soorten van dit subgenus is de nestbouw. Er is meestal een bovengrondse koepel die bestaat uit in stukjes gesneden vegetatie, voornamelijk grassen. Voor de stichting van een nieuwe kolonie zijn de bevruchte gynen aangewezen op de hulp van een Serviformica kolonie. Zij tonen hierbij geen specifieke voorkeur behalve Formica forsslundi die blijkbaar alleen op F. picea parasiteert. Door deze keuze beantwoordt het verspreidingspatroon van deze soort dan ook aan dit van F. picea, zowel wat het biotoop betreft als de geografische verspreiding.
* * * * *