Synoniemen:
Nederlandse naam: renmieren
* * * * *
typebeschrijving
En conséquence, je propose pour le groupe sanguinea le nom de Raptiformica n. subg., avec la F. sanguinea Ltr. comme type.
Pour la groupe fusca, je propose le nom de Serviformica n. subg., avec la F. fusca L. comme type.
* * * * *
*
De soorten van het subgenus Serviformica die we in de provincie
Limburg aantreffen zijn F. cunicularia, F. fusca, F. rufibarbis, F.
lusatica en F. picea. De naam Serviformica hebben zij
te danken aan het feit dat zij dikwijls in aanmerking komen als hulp bij
de stichting van een nieuwe kolonie van soorten van het subgenus Formica s.str. en doordat zij dikwijls de geviseerde soorten zijn van rovers als Formica sanguinea en Polyergus rufescens.
Omdat het foerageergebied van bosmieren nogal uitgestrekt is, komt het
algemeen voor dat hun pas bevruchte wijfjes na de bruidsvlucht door de
eigen werksters weer worden opgepikt en naar het ouderlijke nest worden
teruggebracht. Ofwel blijven deze nieuwe koninginnen in hetzelfde nest
en krijgen we een polygyne situatie waarbij zij aan de eileg gaan bijdragen
ofwel verzamelen zij een deel van de werksters rond zich en splitsen zich
af van het oorspronkelijke nest (= budding) en zoeken in de buurt een nieuw onderkomen.
Op deze manier gaan meerdere productieve nesten een polydome (meerdere
koepels) kolonie ontwikkelen. Nu gebeurt het echter ook dat bevruchte
wijfjes tijdens de bruidsvlucht verder afdwalen zodat zij buiten de actieradius
van de kolonie op de grond terecht komen. In zulke situaties kunnen deze
bosmierwijfjes door een list en/of geweld een nest van een Serviformica binnendringen, op een of andere wijze de aanwezige koningin elimineren
en als een echte usurpator het onderworpen volk tot slavernij dwingen.
De Serviformica's zullen in deze vorm van tijdelijk parasitisme
haar kroost grootbrengen en uiteindelijk zelf uitsterven.
F. cunicularia, F. rufibarbis en F. lusatica onderscheiden
zich in het veld niet zozeer in kleur en grootte van de bosmieren, waarvoor
zij kunnen aanzien worden, maar wel door hun nestbouw. Meestal bewonen
zij een zuiver aardnest dat wel enigszins kan opgehoogd zijn, maar zij
kunnen evenzeer een onderkomen hebben onder een stuk hout of een steen.
Indien er geen rooftocht aan de gang of op til is, kan men aan een nest
van Serviformica's niet zo meteen zien of er al dan niet amazonemieren
aanwezig zijn. Het zijn de Serviformica's die foerageren rondom
het nest en amazonemieren komen enkel naar buiten als de weersomstandigheden
voor een rooftocht optimaal zijn. Het enige dat hun aanwezigheid zou kunnen
aantonen is een gemengde kolonie van twee of drie soorten Serviformica's
of de grootte van buiten gedeponeerde lege poppencocons.
Alhoewel in de meeste literatuur wordt vermeld dat de soorten van het
subgenus Serviformica algemeen in de heide voorkomen, heeft een
recent onderzoek (Lambrechts, 2000),
waarbij gedurende een jaar 27 heidepercelen (die op diverse wijzen werden
beheerd) werden bemonsterd, aangetoond dat de populatiedichtheid van deze
soorten aan die criteria zeker niet beantwoordt. Integendeel zelfs; de
resultaten spreken een algemene verspreiding eerder tegen. Ook meerdere
waarnemingen (Jos Van Brabant e.a.) van enkele rooftochten van de amazonemier
die in de zomer van 2001 werden gedaan, lieten zien dat zelfs deze specialisten
het moeilijk hadden om in hun actieradius van 100 m rondom hun nest een
kolonie van de Serviformica's te vinden. Een oorzaak hiervoor kunnen
we zo meteen niet aangeven maar aangezien andere soorten voor een groot
deel of totaal afhankelijk zijn van de Serviformica's voor hun
voortbestaan, is het voor de rijkdom van onze mierenfauna wel een verontrustende
vaststelling.
* * * * *