De mieren (Formicidae) van Vlaanderen.

 

Inleiding


Atlas Vlaanderen

Blauwtjes

Bosmieren

Checklist

Collectie

Communicatie

Curiosa

Databank

Determinatiesleutel

Fiches

Focus op ...

Fossielen

Gynandromorfen

Koloniestichting

Laatste update

Lieveheersbeestjes

Links

Literatuur

Mierenhandel

Nieuwe soort

Nieuwe publicaties

Wenst u op de hoogte gesteld te worden van de laatste wijzigingen? Stuur ons een mailtje met uw verzoek.

Plantenluizen

Projecten

Symbiose

Taxonomen

Werkgroep

home

Formicidae : Ponerinae : Hypoponera : Hypoponera ergatandria

Hypoponera ergatandria (Forel, 1893)

Datum van de beschrijving: 1893
Beschreven door: Forel, pagina(s) 365-367.
Referentie van de originele beschrijving:

  • Forel, A. 1893. Formicides de l'Antille St. Vincent. Récoltées par Mons. H.H. Smith. Transactions of the Entomological Society of London 1893: 333-418.

Synoniemen:

  • Ponera ergatandria Forel, 1893
  • Ponera kalakauae Forel, 1899
  • Ponera punctatissima var. schauinslandi Emery, 1899
  • Ponera dulcis var. aemula Santschi, 1911
  • Ponera ergatandria subsp. bondroiti Forel, 1911

Nederlandse naam: tropische staafmier

* * * * *

typebeschrijving

werkster. L. 2,8 à 2,9 mill. Etroite et de forma très allongée. Mandibules relativement courtes, lisses, luisantes, éparsément ponctuées, avec 4 dents devant et distinctement denticulées derrière. Epistome court, assez fortement biéchancré devant. Sillon frontal plus long que la moitié de la distance des arêtes frontales à l'occiput. Yeux rudimentaires, de deux ou trois facettes, situés un peu en avant du 5me antérieur des côtés de la tête. Les scapes n'atteignent pas le sixième postérieur de la tête. Le pronotum est plutôt plus long que large, bien plus long et plus étroit que chez les espèces précédentes, nullement élargi à ses coins antérieurs qui sont absolument effacés. Métanotum comme chez la P. contracta, mais la face basale est un peu plus longue que la face déclive, et cette dernière n'est pas même subbordée, mais arrondie de tous les côtés. Ecaille beaucoup plus étroite, plus basse et un peu plus épaisse que chez la P. contracta, du reste de même forme. Elle est au moins deux fois aussi large qu'épaisse, de la même hauteur que le 1er segment de l'abdomen. Abdomen très long, très étroit, à peine rétréci après le 1er segment; ce dernier plus étroit, plus bas et moins tronqué devant que chez la P. fœda et les P. contracta et punctatissima. Pattes beaucoup plus courtes que chez toutes ces espèces. Luisante, finement ponctuée, comme la P. contracta, mais la ponctuation de la tête est plus fine. Pilosité et pubescence comme chez la P. fœda, mais la pubescence est plus longue et de couleur plus claire, très apparente. D'un brun jaunâtre sale, avec le dessus de la tête, certaines parties du thorax et le milieu des segments abdominaux d'un brun foncé. Pattes, antennes, mandibules et extrémité de l'abdomen d'un jaunâtre sale plus ou moins pâle ou brunâtre.

wijfje. L. 2,7 à 2,9 mill. Plus courte et plus large que l'ouvrière. Du reste les mêmes caractères, mais plus foncée et plus fortement sculptée. Ailes subhyalines; nervures et tache marginale très distinctes. Beaucoup plus petite que la wijfje des espèces d'Europe.

mannetje. L. 3,0 mill. Aptère, ergatoîde. Très allongé et très étroit. Du reste extrémement parent du mannetje dimorphe de la P. punctatissima (P. androgyna, Roger), mais encore plus semblable à l'ouvrière dont il ne diffère que par les caractères suivants: aveugle, avec une petite tache pigmentée à la place des yeux. Tête allongée, rectangulaire, d'¼ plus longue que large. Les scapes n'atteignent que le quart postérieur de la tête, à peine, et sont subclavés. Les articles des funicules sont plus larges et plus séparés les uns les autres. Les dents des mandibules sont un peu plus obtuses. L'épistome est un peu plus long et moins voûté. L'abdomen a un segment de plus et des organes génitaux mâles tout à fait normaux: les écailles sont grandes, les valvules génitales extérieures courtes, triangulaires. Le pygidium n'a pas d'épine et l'hypopygium est arrondi. D'un jaune pâle et sale; devant de la tête et antennes, ainsi que le milieu de l'abdomen d'un jaune un peu plus brunâtre. Les antennes ont du reste 12 articles, et le thorax étroit ne se distingue en rien de celui de l'ouvrière.

* * * * *

Tot het jaar 2003 determineerden wij alle in België gevonden exemplaren van het genus Hypoponera als H. punctatissima. In dat jaar kreeg een onderzoek van Bernard Seifert vaste vorm en bij controle van Belgisch materiaal concludeerde hij dat meerdere exemplaren uit de collectie van het KBIN H. bondroiti waren i.p.v. H. punctatissima. De maanden nadien beeindigde B. Seifert zijn onderzoek van Hypoponera. In zijn eindverslag komt hij tot de conclusie dat enkele taxa, waaronder H. bondroiti synoniemen zijn van H. schauinslandi Emery, 1899. In 2011 publiceerden Barry Bolton en Brian L. Fisher een taxonomische studie van het genus Hypoponera waarin zij H. punctatissima subsp. schauinslandi (Emery, 1899) als synoniem (syn. rev.) beschouwen van H. punctatissima (Roger, 1859). Zij ondersteunen deze beslissing door te stellen dat "de discriminant functies van Seifert geen onderscheid maken tussen cryptische soorten maar eerder allopatrische populaties van dezelfde soort aantonen of eventueel verschillende ecomorfen van eenzelfde soort". Bernhard Seifert gaat in verweer met een nieuwe studie in 2013 waarin hij zich o.a. verantwoordt door te wijzen op het jarenlang onbeschikbaar zijn van het typemateriaal van H. ergatandria dat was uitgeleend aan een onderzoeker in de USA. Quod erat demonstrandum? Dit brengt ons ertoe onze soortenlijst aan te passen en de twee zustersoorten te vermelden als H. punctatissima en H. ergatandria. Louter op uiterlijke morfologische kenmerken zijn de twee soorten niet van mekaar te onderscheiden en voor meer gegevens willen we dan ook graag verwijzen naar het eindrapport van Seifert.

Een belangrijk besluit dat uit de beschikbare verspreidingsdata kon worden getrokken, is dat H. ergatandria in Europa boven de 48° noorderbreedte uitsluitend wordt aangetroffen in verwarmde gebouwen en tropische plantentuinen waar de gemiddelde temperatuur boven de 18° is. H. punctatissima daarentegen heeft zich in ons klimaat weten aanpassen door zich in de vrije natuur te nestelen in composthopen. Dit komt overeen met één van onze eigen waarnemingen (Vankerkhoven, 1999) waarbij wij in Gelinden (zuiden van Limburg) een kolonie aantroffen in een hoop maaisel. Ook in Zweden werd H. punctatissima in dergelijke biotopen gevonden en zij kreeg daar dan ook de naam 'compostmier' (Bergsten, J. & Hoffsten, P., 2002, Kompostmyra, Hypoponera punctatissima, funnen på diverse obskyra platser i Norrland. - Natur i Norr 21(2): 84-86).

* * * * *

Determinatie.

Wanneer zustersoorten niet van mekaar te onderscheiden zijn door verschil in beharing, uitsteeksels, sculptuur of andere morfologische kenmerken, worden meer en meer morfometrische gegevens in aanvaardbare discriminanten gestopt. Voor het bepalen van zulke indexen maken de taxonomen gebruik van speciale statistieksoftware. Voor de determinatie van H. punctatissima en H. ergatandria is dat niet anders. Twee waarden dienen gemeten te worden:

SL : scapuslengte

KB : maximale kopbreedte

Voor werksters en ergatoïde wijfjes komt B. Seifert tot de volgende discriminant :

D = 142,82 SL - 68,67 KB -26,12
D < 0 = H. ergatandria
D > 0 = H. punctatissima

 

Gynomorfe wijfjes worden bepaald met de volgende functie :

D = 85,90 SL - 18,54 KB - 30,312
D < 0 = H. ergatandria
D > 0 = H. punctatissima

 

Voor de ergatoïde mannetjes geldt volgende functie :

D = 130,69 SL - 40,553 KB - 28,125
D < 0 = H. ergatandria
D > 0 = H. punctatissima

 

* * * * *