Lasius
mixtus (Nylander)
Datum van de beschrijving: 1846
Beschreven door: Nylander, pagina 1050
Referentie van de originele beschrijving:
-
Nylander,
W., 1846. Additamentum adnotationum in monographiam formicarum borealium
Europae.
Acta Soc. Sci. Fenn. 2: 1041-1062.
Synoniemen:
Nederlandse naam: wintermier
* * * * *
typebeschrijving
Formica mixta . Simillima est F. flavæ , differt autem: operaria, pilis parvis sparsis corporis brevioribus, flagellis antennarum submoniliformibus (h. e. articulis paulo magis discretis), antennis ipsis, ut videtur, nonnihil majoribus longioribus; femina paulo minor, pilositate sparsa fere obsoleta, pilis minutis hinc inde sparsis, pubescentia microscopica cinerascienti-sericea æque densa ac in F. flava et umbrata , oculis hirtulis alis albescenti-byalinis a basi fere ad medium dilute brunnescenti-tinctis, nervis pallidis, apicalibus omnino dilutis, stigmate cinerascenti-pallido, area discoidali trapezoidea dimidio minori h. e. proportione eadem ac in F. nigra , anticis 8 ½ millimetra longis, squama subrectangulari supra integra, abdomine minori angustiori, pilis sparsis tantum minutissimis, multoque rarioribus, igitur longe nudiori (pube tamen sericea, ut dictum, in ambis æquali); mas corpore paulo minus nitido, pube sericea distinctiori, oculis parce microscopice hirtulis, lineola frontis impressa longitudinali distincta at transversa nulla, alis sicut in femina, nonnihil dilutius coloratis, area discoidali proportione ut in F. nigra (igitur dimidio minori quam in mare F. umbratæ ), anticis fere 5 ½ millimetra longis. Color alarum in specie præsente medium Tenet inter F. umbratam et F. flavam , dilutior est quam in illa, obscurior quam in hac. His notis speciem eam solummodo indigitare valui. F. rubra Zett. Ins. Lapp. 450, 8, et Dahlb. mscrpt. Probabiliter commixta est e speciebus tribus memoratis affinibus; sub hoc nomine etiam easdem tres a Cel. Dahlbom accepi. Maris varietas b., quæ in Ins. Lapp. exponitur, verus est mas F. flavæ nostræ ; var a. ibid. et F. umbratæ et flavæ pertinere videtur. At observationibus ulterioribus præsertim in vivo nidoque factis termini naturales, quibus circumscribuntur hæ species, clarius elucebunt. Forsitan haud inconvenienter simul cum F. nigra propriam constituere possint subdivisionem, parvitate marium proportione feminarum suarum, inter alia signa, dignotam.
* * * * *
Een
waarneming op 29 april 2001 in Oostenrijk (Schlick
et al., 2002) verschaft ons een belangrijke aanwijzing over de voorkeur
van Lasius mixtus voor Lasius flavus als gastsoort bij
de koloniestichting. Voordien dacht
men, op aanwijzing van Gösswald, dat Lasius niger als gastheer
van Lasius mixtus optrad zonder dat daar harde bewijzen voor
waren.
Bij
de waarneming in Oostenrijk vond men 3 ontvleugelde gynen net onder het
oppervlak van een nestkoepel van Lasius flavus. Twee gynen waren
nog in leven en één van hen zat in de nabijheid van een
dode, stukgebeten werkster van de Gele weidemier. Uit dit laatste gegeven
mogen we besluiten dat dit doden en in stukken bijten een strategische
zet is om zo het chemisch cuticula-patroon van de gastsoort over te nemen.
De aanwezigheid van drie gynen in hetzelfde nest wijst bovendien op een pleometrosische stichtingswijze van Lasius mixtus.
Ook
het tijdstip van deze vondst is belangrijk. Drie stichtende wijfjes op
het einde van de winterperiode ondersteunen de Nederlandse benaming 'Wintermier'
die we aan deze soort hebben gegeven (Boer,
P., et al., 2003). De Wintermier kent een late bruidsvlucht en is
de enige actieve mier bij lage temperaturen (lager dan 5° C.). Wanneer
bevruchte gynen tussen november en april het nest van de gastsoort trachten
binnen te dringen, wordt dit parasitair manoeuver door de lage temperatuur
blijkbaar vergemakkelijkt. In deze winterperiode vertonen de werksters
van Lasius flavus een lagere agressiviteit wat de indringers
goed uitkomt.
* * * * *
|