Myrmica
rubra (Linnaeus)
Datum van de beschrijving: 1758
Beschreven door: Linnaeus, pagina(s) 580.
Referentie van de originele beschrijving:
- Linnaeus,
C., 1758. Systema naturae. Regnum animale. 10th. ed. W. Engelmann, Lipsiae.
Synoniemen:
- Myrmica
laevinodis Nylander
- Myrmica
laevinodis var. bruesi Weber
- Myrmica
rubra r. champlaini Forel
- Myrmica
longiscapus Curtis
- Myrmica rubra laevinodis Nylander
- Myrmica microrubra Seifert, 1993
Nederlandse
naam: gewone steekmier
* * * * *
typebeschrijving
F. testacea, oculis punctoque sub abdomine nigris.
* * * * *
* Bedelgedrag
bij larven.
M.
rubra is het onderwerp van een recent uitgevoerd onderzoek aan de KUL waarbij
het gedrag van de larven werd bestudeerd in relatie tot hun voeding.
Gesteld werd dat vrouwelijk broed o.a. afhankelijk is van de ontvangen
voeding om uit te groeien tot een werkster of koningin en dat een larve
er in principe zou naar streven om tot koningin te ontwikkelen. De vraag
is dan ook of de orale voedseloverdracht (trophallaxis) voornamelijk wordt
gestuurd door het initiatief van de verzorgende werksters ofwel dat de
larven zelf hun voedingsfrequentie in de hand hebben. Hierbij werd vooral
aandacht geschonken aan het mechanische gedrag van de larven waarvan werd
nagegaan of zij door het aannemen van een bepaalde houding of het bewegen
van de kop een bedelgedrag vertonen dat tot voeden aanzet.
Een van de conclusies van dit onderzoek is dat er aanwijzingen zijn dat
de gedragingen van de larven een invloed hebben op de frequentie waarmee
de werksters hen voeden. Mierenlarven kunnen dus mogelijk hun lot –
koningin of werkster – zelf bepalen. Een ander besluit is dat het
bedelgedrag van de larven toeneemt naarmate het voedselaanbod afneemt.
Voor meer gegevens verwijzen we naar het artikel zelf,
Creemers
B., Billen J. & Gobin B., 2003. Larval begging behaviour in the ant Myrmica rubra. Ethology Ecology & Evolution 15: 261-272.
http://bio.kuleuven.be/ento/index.htm
.
© Alex Wild 2003
.
*
Invasie van onze Gewone steekmier in de USA.
Over
de eerste Europeanen die Amerika ontdekten, zal wel altijd verschil van
mening blijven bestaan. Het is niet denkbeeldig dat moedige zeevaarders
zoals de Vikingen of de Noormannen er als eersten voet aan wal zetten,
maar de historici zijn het er vrijwel over eens dat John Cabot (of Giovanni
Caboto – een Italiaan in dienst van de Engelsen) in 1497 te Newfoundland
aan land ging.
Of Myrmica rubra of onze gewone steekmier zich toen als verstekeling
op zijn schip bevond en de eerste Europese mier was die Amerika ontdekte,
zal wel nooit te achterhalen zijn.
Wanneer of hoe doet eigenlijk niet ter zake; een feit is dat deze kleine
steekmier vrij recent emigreerde en kolonies begon te stichten in de noordelijke
staten van de oostkust met de staat Maine (grenzend aan Canada) als noordelijkst
gelegen. De laatste 10 jaar heeft deze Europese soort zich daar zodanig
uitgebreid dat Amerikaanse onderzoekers spreken van een ‘invasie
van de Europese vuurmier’. Als we bedenken dat in de Verenigde Staten
al tientallen jaren massa’s geld worden besteed aan de bestrijding
van de vuurmier (Solenopsis invicta) dan duidt de naamgeving
‘Europese vuurmier’ er wel op dat men niet erg gelukkig is
met deze imigrant en dat onze Myrmica rubra zich daar aan een
felle opositie mag verwachten.
Myrmecologen spreken nu al van een ware plaag; mens en dier hebben te
lijden van de steken van deze ‘agressieve mier’ en bovendien
heeft zij een negatieve invloed op de plaatselijke soorten.
Daar waar de noordelijke expansie van de vuurmier (Solenopsis invicta),
die de Verenigde Staten vanuit het zuiden is binnengekomen, voorlopig
wordt geremd door een klimaatsgrens (zachte winters versus strenge winters),
vreest men dat de Europese vuurmier, die in bijna gans de Palaearctische
regio voorkomt, zich door het klimaat van de Nearctische regio niet zal
laten inperken. Men stelt in Maine vast dat deze plaagmier na een eerder
rustige adaptatieperiode zich momenteel exponentieel verspreidt. In 1952
waren er twee locaties in Maine – in 2002 noteerde men reeds meer
dan twintig locaties langs de oostkust.
Behalve dat de verspreiding gebeurt door koloniesplitsing (bruidsvlucht)
stelt men vast dat nieuwe locaties voornamelijk gekoloniseerd worden via
verhandeling en transport van planten en teeltaarde. Men gaat er trouwens
vanuit dat onze gewone steekmier ook op deze laatste manier de oversteek
heeft gemaakt.
* Springstaart op het menu.
Van de vele soorten mieren was alleen geweten dat soorten van onder andere het genus Stumigenys jagen op springstaarten (Collembola). Morfologisch zijn zij voor deze snelle prooien ook speciaal gebouwd.
Uit experimenten (Reznikova, Zh. I. & Panteleeva, S. N., 2001) is nu gebleken dat soorten van het genus Myrmica in de strooisellaag op jacht gaan naar springstaarten. In deze observaties werd ook een vergelijking gemaakt met Lasius niger.
Vaststellingen:
Foerageersters van
L. niger verbleven langer in de experimentele springstaartzone dan
M. rubra.
- L. niger werksters maakten eerder toevallig springstaarten buit terwijl de foerageersters van M. rubra specifieke jachttechnieken vertoonden (plooiden hun lichaam en besprongen hun prooi).
- Als het aanbod van springstaarten toenam, gingen zij in verhouding meer voorkomen in het totaal van de gevangen prooien.
- Werksters van M. rubra vertoonden in een hogere mate een aggressief gedrag t.o.v. de springstaarten dan die van L. niger.
* * * * *