Synoniemen:
- Dodecamyrmica Arnol'di
- Paramyrmica Cole
- Sifolinia Emery
- Sommimyrma Menozzi
- Symbiomyrma Arnol'di
Nederlandse naam: steekmieren
* * * * *
typebeschrijving
411. GENRE MYRMICE, Myrmica.
Mes F. bossues et mes F. piquantea.
F. rubra Linn.
F. cephalotes Linn.
B. Premier article des antennes se longeant dans une rainure latérale de la tête.
* * * * *
De Europese taxa* van dit genus worden toegewezen aan groepen en complexen die eenvoudig kunnen worden bepaald aan de hand van morfologische criteria. We vermelden hier binnen de groepen enkel onze inheemse soorten.
karavajevi groep
lobicornis groep
sulcinodis complex
rubra groep
rubra complex
- Myrmica rubra
- (Myrmica microrubra)
- Myrmica ruginodis
- (Myrmica ruginodis microgyna)
scabrinodis groep
scabrinodis complex
- Myrmica scabrinodis
- Myrmica tulinae
bergi complex
rugulosa complex
sabuleti complex
- Myrmica sabuleti
- Myrmica lonae
- Myrmica hirsuta
- Myrmica vandeli
specioides complex
schencki groep
Alhoewel het vrij eenvoudig is om een soort aan een bepaald complex toe te wijzen, is het determineren van de morfologisch verwante soorten binnen die entiteit niet altijd een gemakkelijke opdracht. De soorten kunnen dikwijls alleen met zekerheid op naam worden gebracht door discriminerende indexen met mekaar te vergelijken. Het bepalen van morfometrische eigenschappen en daarvan afgeleide indexen neemt dan ook meer en meer een belangrijke plaats in bij het opstellen van dichotomische tabellen. De soorten M. tulinae, M. hirsuta en M. vandeli werden nog niet in België waargenomen maar we vermelden ze hier wel omdat het niet onwaarschijnlijk is dat we ze bij onze intensieve inventarisaties zullen vinden.
* * * * *
Aantal koninginnen bij mieren van het genus Myrmica.
In een studie waarbij werd gekeken of er ecologische factoren bepalend zijn voor het aantal koninginnen per kolonie zijn een reeks parameters binnen het genus Myrmica vergeleken. Het onderzoek waaraan we deze gegevens ontlenen, werd uitgevoerd door G.W. Elmes en L. Keller**. Voor deze studie werden gedurende 18 jaar gegevens verzameld van 1624 kolonies, verspreid over 10 Myrmica-taxa. Het feit dat er in een kolonie meerdere ongevleugelde gynen worden aangetroffen, impliceert niet automatisch dat dit ook allemaal functionele koninginnen zijn die aan de uitbreiding van de kolonie hun bijdrage leveren. Dissecties die werden uitgevoerd bij gynen van Myrmica-soorten hebben echter aangetoond dat 98% van alle onderzochte gynen bevrucht bleken te zijn.
Kolonies waar geen enkele koningin aanwezig is, blijken algemeen voor te komen bij Myrmica, tot soms wel 50% bij sommige populaties. Bij M. microrubra werd er geen enkele kolonie aangetroffen zonder koningin. Gemiddeld waren alle 'soorten' van Myrmica in enige mate polygyn gaande van 17% bij M. ruginodis tot 85% bij M. microrubra. 'Soorten' met een hoog gemiddelde aan koninginnen, vertoonden een lage verhouding van werksters ten opzichte van de koninginnen. Bij M. microrubra met een kk-gemiddelde van 50.1 is die verhouding 20; daartegenover staat dat M. ruginodis een kk-gemiddelde heeft van 0.97 waarbij die verhouding 412 is.
k = koningin & w = werkster
* Elmes en Keller spreken over 10 'soorten' maar aangezien zij daarbij M. microrubra en M. ruginodis micro afzonderlijk vermelden, achten wij het raadzaam hier de benaming taxa te gebruiken.
** Elmes, G.W. & Keller, L.. Distribution and ecology of queen number in ants of the genus Myrmica. in Queen Number and Sociality in Insects. ed. by L. Keller (1993).
* * * * *
Een geschikt habitat.
Alle soorten dieren en planten hebben een zekere voorkeur voor de plaats waar ze zich ten volle kunnen ontwikkelen en bij mieren is dat uiteraard niet anders. Als wij vertrouwd zijn met bepaalde organismen zijn we meestal in staat om aan de hand van de kenmerken van een gebied waarin wij ons bevinden meteen in te schatten welke soorten we daar kunnen aantreffen en welke niet, zonder in deze evaluatie te overmoedig te worden. Nog steeds worden wij verrast door de aanwezigheid van soorten op locaties waar we ze niet meteen hadden verwacht. Toch konden onderzoekers die een goede kennis hebben van de habitatvoorkeur van o.a. de Myrmica's een diagram opstellen dat ons een indicatie geeft die in het algemeen door de feiten wordt ondersteund.
gewijzigd naar Elmes, G.W., et al., 1998
In dit schema valt ons meteen op dat M. scabrinodis de meest opportunistische Myrmica is wat betreft habitatvoorkeur terwijl M. specioides een uitgesproken xerothermofiele mier is en M. lobicornis zich beter thuis voelt in een omgeving waar het kouder is, niet te droog en niet te nat. Deze gegevens in combinatie met de bodemgesteldheid en de vegetatie kunnen ons bij een bezoek aan een gebied laten vermoeden welke Myrmica's we daar kunnen aantreffen, wat meteen ook een zekere hulp kan zijn bij identificatie in het veld.
* * * * *