De mieren (Formicidae) van Vlaanderen.

 

Inleiding


Atlas Vlaanderen

Blauwtjes

Bosmieren

Checklist

Collectie

Communicatie

Curiosa

Databank

Determinatiesleutel

Fiches

Focus op ...

Fossielen

Gynandromorfen

Koloniestichting

Laatste update

Lieveheersbeestjes

Links

Literatuur

Mierenhandel

Nieuwe soort

Nieuwe publicaties

Wenst u op de hoogte gesteld te worden van de laatste wijzigingen? Stuur ons een mailtje met uw verzoek.

Plantenluizen

Projecten

Symbiose

Taxonomen

Werkgroep

home

Formicidae : Myrmicinae : Anergates : Anergates atratulus

Anergates atratulus (Schenck)

Datum van de beschrijving: 1852
Beschreven door: Schenck, pagina(s) 91.
Referentie van de originele beschrijving:

  • Schenck, C.F., 1852. Beschreibung Nassauischer Ameisenarten. Jahrb. Ver. Naturk. Herzog. Nassau 8: 1-149.

Synoniemen:

  • Anergates friedlandi Creighton

Nederlandse naam: woekermier

* * * * *

typebeschrijving

Toen Schenck de woekermier beschreef, dacht hij dat de aanwezige werksters van het nest de nakomelingen waren van de nieuwe koningin want hij beschrijft niet alleen het wijfje (W) maar ook de werksters (A). Het mannetje was hem onbekend.

31. Myrmica atratula n. sp.

A. 1¼ - 1¾ L. Sie ist der fuscula so ähnlich, daß man sie von den dunkelsten Varietäten dieser art kaum unterscheiden kann. In der Gestalt aller Theile und dem Größenverhältniß stimmt sie ganz damit überein. Die Farbe ist tief schwartz, der hinterleib sehr glänzend, der ganze Körper mit gelblichen Borstenhaaren besetzt, ebenso Fühler und Beine; die Ränder der Hinterleibsegmente schimmern rötlich. Oberkiefer, der untere Theil der Backen, zuweilen auch der unterste Theil des Kopfschildes, die Hinterseite des Kopfes mehr oder weniger, die Fühlergeißel und Tarsen braunroth; die Glieder der leßteren braun geringelt; der Schaft dunkelbraun, an der Spitze braunroth; Hüften, Schenkel und Schienen dunkelbraun, Spitze der Schienen braunroth. Die Sculptur, wie bei fuscula; nur sind die Streifen des Kopfes und des Thorax grober, schärfer und weiter von einander entfernt. Der Metathorax hat dieselbe Veränderlichkeit in seiner Sculptur, wie bei fuscula. Die Dornspitzen sind zahnartig, spitz, aufgerichtet: Die Knoten glatt oder schwach gerunzelt. Die Bindehaut zwischen den Hinterleibsegmenten ist rötlich und kommt bei dem Auseinanderdehnen der Ringe zum Vorschein, z. B. bei längerem Einweichen.

W. So ähnlich die Arbeiter dieser Art und der vorhergehenden sind, so äußerst verschieben in jeder Beziehung sind die Weibchen. Das W. gegenwärtiger Art ist etwa 1½ L. lang, weit schmächtiger, als der Arbeiter; bei den befruchteten ungeflügelten Weibchen, welche man im Frühjahr in den Nesten findet, erreicht der Hinterleib eine beträchtliche Dicke und Größe. Die Farbe ist tief schwarz, fäst glanzloß; der Körper ohne Borstenhaare; Fühler und Beine mit sehr feinen, kurzen Börstchen. Kopf und Thorax sind sehr fein, nur durch die Lupe merklich, gerunzelt, lederartig. Der Kopf ist kurz, ohngefähr von der Breite des Thorax; die Fühler sitzen sehr tief, fast am Mundrande. Unter ihrer Wurzel ziehen sich von den Backen her 2 vornen zwischen den Fühlerwurzeln sich mehr oder weniger nähernde bogenförmige erhabene Ränder. Ueber den Fühlern ist der Kopf flach oder eingedrückt, oft lauft eine tiefe Rinne bis zum mittleren Nebenauge. Ein Kopfschild und ein Stirnfeld sind fast nicht vorhanden. Der Scheitel ist höckerig erhöht, der Hinterkopf eingedrückt und ausgebuchtet. Die Netzaugen sind klein, aber stark vorragend, nahe an den Fühlern sitzend; die Nebenaugen vorspringend. Die Backen sind sehr breit, stark nach hinten erweitert; von der Seite gesehen erscheint der Kopf fast viereckig. Die Oberkiefer sind klein und schwach, schwärzlich oder bräunlich, nach dem Ende blässer; die Fühler kurz, heller oder dunkler bräunlich, nach dem Ende blaß, braun geringelt; nur 11 gliedrig; der Schaft etwa = 2/3 der Geisel, das erste Geiselglied etwas verlängert und verdickt, umgefehrt kegelförmig, die 4 folgenden so lang, als breit, fast cylindrisch, die folgenden allmählig dicker, das letzte so lang, als die 2 vorhergehenden, länglich. Der Metathorax hat statt der Dornspitzen zwei nach oben gerichtete Höckerchen, der Raum dazwischen ist vertieft und glatt. Die Knoten sind sehr breit; der zweite ist weit breiter als der erste, oben fast flach, nicht viel schmähler als der Hinterleib, von demselben nur durch eine Fuge getrennt. Der Hinterleib ist kurz und breit, oben ziemlich flach, im Umkreis rundlich, breiter, aber kürzer, als der Thorax. Die beine sind kurz, bräunlich, Gelenke und Tarsen gelblich. Die Flügel glashell, etwas graulich, Adern und Randmahl nicht gefärbt, die Unterrandader aber schwarz; die Radialzelle offen, die Discoidalzelle fehlt, zuweilen durch den Ansatz einer Querader angedeutet.

* * * * *

* Anergates atratulus of de woekermier is een zeer zeldzame parasitaire mier die, zoals de soortnaam anergates, (zonder werksters) aangeeft, zelf geen werksters voortbrengt. Het wijfje, dat door de mannetjes in het nest wordt bevrucht , dient zich in een nest van de zwarte zaadmier (Tetramorium caespitum) of de bruine zaadmier (Tetramorium impurum) door diens werksters te laten opnemen en moet de rol van stammoeder overnemen om haar eigen voortbestaan te verzekeren. Over de aard van adoptie is men het blijkbaar nog niet eens. Volgens de ene auteur (J. van Boven) dringt zij het nest van een zaadmiertje binnen waarbij de stammoeder door verwaarlozing sterft of effectief gedood wordt, terwijl een andere auteur (J.H. Sudd) beweert dat zij zich waarschijnlijk laat adopteren door werksters van de zaadmier die geen eigen koningin meer in hun kolonie hebben. De parasitaire mier kan zowel monogyn als polygyn zijn en in één nest kunnen wel tot 1000 sexuelen voorkomen waarbij het aantal wijfjes veel hoger ligt dan het aantal mannetjes. Bij één gelegenheid noteerde J. van Boven (ed. 1977) 270 gynen en slechts 26 mannetjes.

De woekermier heeft een uiterlijk dat sterk afwijkt van dat van andere mieren. Mieren hebben over 't algemeen een tamelijk sterk chitinepantser met duidelijk afgetekende vormen. De woekermier daarentegen heeft eerder een amorf, verschrompeld uiterlijk alsof de nimfe niet echt tot volle wasdom is gekomen en er niet in geslaagd is om het chitine uit te harden. Een onbevrucht of pas bevrucht wijfje wordt gekenmerkt door een duidelijk waarneembare longitudinale groef bovenop het gaster. Wanneer zij eenmaal haar plaats in het nest van een gastheer heeft opgeëist, zwelt het gaster enorm op. Het wijfje transformeert zichtbaar tot een ei-legmachine en wanneer men zo’n wijfje op de handpalm beweegt, dan rolt het als een klein erwtje heen en weer (Jos Van Brabant, persoonlijke mededeling). Jos Van Brabant noteerde in 1958 Genk als eerste vindplaats in ons land voor deze toch wel merkwaardige mier. In de periode 1999-2000 werden drie nieuwe vindplaatsen genoteerd (Dekoninck & Vankerkhoven, 2001) en in 2006 werd een exemplaar gevonden aan de Westkust.

De woekermier heeft geen echte bruidsvlucht. De mannetjes zijn ongevleugeld en de paring heeft bijgevolg in het nest plaats. De wijfjes die wel gevleugeld zijn, kunnen dus na de paring het nest verlaten en al vliegend op zoek gaan naar een geschikte gastkolonie van de zaadmier.

Anergates atratulus

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Anergates atratulus

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Anergates atratulus

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze foto's zijn eigendom van The California Academy of Sciences. Copyright 2002-2004. Het gebruik van de afbeeldingen is onderworpen aan Attribution-NonCommercial-ShareAlike Creative Commons License.

* * * * *

Geslachtsverhouding bij de woekermier.

We hebben reeds vermeld dat de geslachtsverhouding bij de woekermier sterk in het voordeel is van de wijfjes. J. van Boven noteerde in een nest 270 gynen en 26 mannetjes wat een verhouding van 0.91 is. Collectiemateriaal van A. Buschinger (Heinze, J. et al., 2007) toont aan dat die ratio tussen 0.67 en 0.99 ligt met 8 van de 10 waarnemingen boven een ratio van 0.80. Waarnemingen in een kunstnest toonden aan dat de uitgekomen vleugelloze mannetjes al binnen de eerste dag copuleerden. Hierbij trachten zij met zo veel mogelijk wijfjes te paren en uit histologisch onderzoek weten we dat de mannetjes gedurende hun vijfdaagse volwassen leven voortdurend nieuw sperma aanmaken. Een paring kan tot 1 uur duren wat bij mieren eerder ongewoon lang is. De mannetjes hebben dan wel het uitzicht van een onvolwassen puber maar potent zijn ze wel.

* * * * *

In 1906 vond Gottfrid Adlerz in Zweden een nest van Tetramorium met drie gynen van de woekermier met sterk gezwollen gaster. De kolonie werd overgebracht naar een kunstnest waarin hij na enkele dagen twee gynandromorfen aantrof tussen de talrijk uitgekomen gevleugelde wijfjes. Eén van deze gynandromorfen trachtte herhaaldelijk met de wijfjes te paren terwijl de mannetjes avances maakten naar de gynandromorf. Daar waar de mannetjes en gynen van de woekermier door de werksters van Tetramorium met zorg werden omringd, kregen de gynandromorfen zoveel agressie te verwerken dat Adlerz ze uit het nest wegnam. Op bijgevoegd pdf-bestand staan enkele tekeningen van de woekermier zoals Adlerz ze waarnam.

* Adlerz, G., 1908. Zwei Gynandromorphen von Anergates atratulus Schenk. - Arkiv för Zoologi, 5/2.

* * * * *

Waarnemingen in de zomer van 2009 (François Vankerkhoven)

Deze zomer vond ik op 6 augustus op een parking in Diest onder een betonklinker een nestje van Tetramorium caespitum. Meteen merkte ik enkele gevleugelde miertjes die te klein waren voor mannetjes of wijfjes van T. caespitum. Met een exhauster heb ik alles opgezogen wat er bewoog en heb alles in een kunstnestje geplaatst. Wat ik reeds bij het openen van het nestje vermoedde, bleek waar te zijn. De gevleugelde exemplaren waren gevleugelde wijfjes van de woekermier. In het nestje bevonden zich geen mannetjes maar wel een vijftiental larfjes van de woekermier en een tiental werksters van T. caespitum. Ik heb alle gevleugelde gynen verwijderd als collectiemateriaal en voor een DNA onderzoek. Op 18-08-2009 zaten er in het nestje 2 wijfjes en 2 mannetjes. Op 27-08-2009 kon ik een paring waarnemen en op 30-08-2009 zag ik nogmaals een paring met een pas uitgekomen wijfje. Op 30-08-2009 heb ik op de Teut, een heidegebied in Zonhoven een paar honderd werksters van T. caespitum zonder koningin meegenomen. Deze heb ik verdeeld over twee kunstnesten. Op 31-08-2009 heb ik een gevleugeld wijfje van de woekermier in een kunstnest met een honderdtal werksters van T. caespitum gezet.

  • 18 h 35 w1 (werkster 1) bijt zich vast in een vleugel
  • 18 h 39 w2 bijt zich aan de andere zijde vast aan een poot en deze situatie blijft onbewogen tot
  • 18 h 44 w3 bijt zich vast aan een vleugelinplanting
  • 18 h 48 w2 lost haar greep
  • 19 h 05 de woekermier verplaatst zich in het buitennest en sleept de twee werksters met zich mee
  • 19 h 24 de woekermier gaat het binnennest in en sleept de werksters met zich mee.

Om verder te kunnen waarnemen wat er gebeurt, neem ik het kartonnetje weg dat het binnennest verduisterde en zorg op die manier voor de complete chaos. Alle mieren lopen haastig heen en weer en ik verlies de woekermier uit het oog. Na een tijdje keert de rust weer en zitten alle mieren op een hoopje met daaronder vermoedelijk de woekermier.

1 september 's morgens. De woekermier zit nog in het binnennest en is haar vleugels kwijt. Af en toe bijt zich nog een werkster van T. caespitum vast en is er wat trek- en duwwerk. Ik doe verder geen waarnemingen meer en veronderstel dat de woekermier werd aanvaard. 's Middags controleer ik het nest en zie dat de woekermier in het hoekje van het afval en de gestorven werksters bewegingloos ligt. Dus toch niet ... totdat ik na een paar minuten zie dat de woekermier een paar poten beweegt. Ze wordt geregeld aangeraakt door T. werksters die haar verder ongemoeid laten. Na vijf minuten grijpt een werkster de woekermier bij het achterlijf en draagt haar naar een andere plaats in het buitennest en laat haar los. De woekermier komt weer in actie en gaat het binnennest in. Als zij wordt benaderd door een werkster houdt ze zich weer dood. Deze situatie herhaalt zich meerdere keren en ik stop mijn waarnemingen na 45 minuten. Bij controle om 15 h vind ik de woekermier niet meer terug en veronderstel dat ze bedolven is door werksters. Om 18 h 30 zie ik nog steeds geen woekermier, maar ook geen dode. Ook de volgende dagen vind ik de woekermier niet meer terug. Ik ga ervan uit dat mijn enthousiasme om het hele gebeuren op te volgen teveel verstoring heeft teweeggebracht en dat daardoor de woekermier niet werd aanvaard. Op 9 september zet ik een nieuwe 'bevruchte' (gepaarde) gyne van de woekermier in het Tetramorium nest en dek het ganse nest af om niets te verstoren. Bij controle op 25 september moet ik echter vaststellen dat ook de tweede woekermier gestorven is.

Anergates atratulus

* * * * *