Formica
fusca Linnaeus
Datum
van de beschrijving: 1758
Beschreven door: Linnaeus, pagina(s) 580.
Referentie van de originele beschrijving:
- Linnaeus,
C., 1758. Systema naturae. Regnum animale. 10th ed. W. Engelmann, Lipsiae.
Synoniemen:
- Formica
barbata Razoumowski
- Formica
chevrolatti Romand
- Formica
flavipes Geoffroy
- Formica
libera Scopoli
- Formica
fusca var. marcida Wheeler
- Formica
fusca var. pallipes Kuznetsov-Ugamsky
- Formica
fusca var. rufipes Stitz
- Formica
tristis Chris
Nederlandse
naam: grauwzwarte mier
* * * * *
typebeschrijving
F. cinereo-fusca, tibiis pallidis.
Fn. suec . 1022. Formica fusca.
Raj. ins. 69. Formica media, nigro colore splendens.
* * * * *
Schoeters
& Vankerkhoven (2001)
Op
onderstaande foto bezoekt een werkster van de grauwzwarte mier een kolonie
bladluizen om zich te goed te doen aan de voedzame uitscheidingen die
deze produceren. We zien hier ook duidelijk dat de thorax geen afstaande
beharing heeft hetgeen kenmerkend is voor Formica fusca; soms
kunnen er één of een paar afstaande haren aanwezig zijn.
Formica
fusca is een schuwe mier die eerder de controntatie met andere soorten
(zelfs kleinere zoals Lasius) zal vermijden. Misschien is dit
één van de factoren die haar tot doel maakt van slavenhouders
zoals Formica sanguinea en Polyergus rufescens. Deze
soort komt zowel in Noord-Amerika voor als in Noord- en Centraal-Eurazië.
© Alex Wild 2003
Als
wij mieren gaan observeren in het vrije veld, vragen wij ons dikwijls
af waar zich het nest bevindt. Bij grote opvallende soorten van het genus Lasius en Formica is dit dikwijls vrij eenvoudig te
vinden. Deze soorten hebben bijna steeds vaste foerageerpaden die leiden
naar een voedselplaats zoals een groep bladluizen die zij koesteren als
hun persoonlijk melkvee. Op zo'n foerageerpad wriemelen de vertrekkende,
hongerige en de terugkerende, volgegeten individuen blijkbaar door mekaar.
Maar in welke richting van het foerageerpad ligt nu het nest? Dit is niet
zo moeilijk te bepalen. Als wij nauwkeuriger naar deze mieren kijken en
in het bijzonder naar hun achterlijf dan zullen wij bemerken dat sommigen
een dun achterlijf hebben en andere een dik opgezwollen gaster. De krop
of de sociale maag bevindt zich namelijk in dat achterlijf en mieren kunnen
zich bij het voeden zo volproppen dat hun gaster dusdanig gaat uitzetten
dat de lichtere intersegmentale vliezen zichtbaar worden; men spreekt
in dit geval van fysogastrie. Nu hoeven wij maar die mieren te volgen
die zo opgezwollen zijn om bij het nest terecht te komen.
© Alex Wild 2003
Op
bovenstaande foto zijn door de zwelling van het gaster ook duidelijk de
afzonderlijke segmenten van de rug (de dorsale segmenten of de tergieten)
en van de buik (de ventrale segmenten of sternieten) te zien. Deze segmenten
worden door intersegmentale membranen samengehouden. Merk ook op dat hier
dorsaal vijf tergieten zichtbaar zijn - het vijfde is minder duidelijk
te zien maar bevindt zich net onder de rij afstaande haren van het vierde
segment. Dit is typisch voor de werksters en wijfjes van de subfamilie
Formicinae en wordt als één van de kenmerken gebruikt om
een onderscheid te maken met de subfamilie Dolichoderinae waarbij dorsaal
maar vier segmenten te zien zijn.