De mieren (Formicidae) van Vlaanderen.

 

Inleiding


Atlas Vlaanderen

Blauwtjes

Bosmieren

Checklist

Collectie

Communicatie

Curiosa

Databank

Determinatiesleutel

Fiches

Focus op ...

Fossielen

Gynandromorfen

Koloniestichting

Laatste update

Lieveheersbeestjes

Links

Literatuur

Mierenhandel

Nieuwe soort

Nieuwe publicaties

Wenst u op de hoogte gesteld te worden van de laatste wijzigingen? Stuur ons een mailtje met uw verzoek.

Plantenluizen

Projecten

Symbiose

Taxonomen

Werkgroep

home

Formicidae : Myrmicinae : Myrmica : Myrmica schencki

Myrmica schencki Viereck, 1903

Datum van de beschrijving: 1903
Beschreven door: Viereck, pagina 71.
Referentie van de originele beschrijving:

  • Viereck, H. L., 1903. Hymenoptera of Beulah, New Mexico. Transactions of the American Entomological Society 29 : 43-100.

Synoniemen:

  • Myrmica schencki var. kutteri Finzi
  • Myrmica schencki nat. subopaca Arnol'di

 

Nederlandse naam: kokersteekmier

* * * * *

typebeschrijving

Is het nu Myrmica schencki Emery, 1895 of Myrmica schencki Viereck, 1903? M. schencki Emery, 1895 staat als geldige soort niet in de catalogus van Bolton (1995). De reden hiervoor is de toepassing van § 45.5 van de code van de ICZN (vierde uitgave) met terugwerkende kracht. In zijn tweede 'Beiträge zur Kenntniss der nordamerikanischen Ameisenfauna. (Schluss.) van 1895 beschrijft Emery de nieuwe soort Myrmica rubra scabrinodis var. schencki. Artikel 45 van de code zegt in verband hiermee:

Interpretation of the therms "variety" and "form".

(i) Before 1961, the use of either of the therms "variety" or "form" is not to be interpreted as an express statement of either subspecific or infrasubspecific rank.

(ii) After 1960, a new name published as that of a "variety" or "form" is to be regarded as of infrasubspecific rank.

Op basis van deze stelling wordt de naam Myrmica schencki Emery, 1895 verworpen ten voordele van de naam Myrmica schencki Viereck, 1903. In een studie van 2003 wijst Bernhard Seifert erop dat de logica hier ver zoek is en bepleit de zaak ten voordele van Myrmica schencki Emery, 1895. Zo bestaat er geen typemateriaal voor de waargenomen exemplaren van Viereck uit New Mexico. Viereck noteert:

Myrmica rubra var schencki Em.

One , two , two . The males and females are almost entirely black, in the workers the head and abdomen are darkest.

Seifert zei in 2003 dat er geen rechtsgeldige reden is om een auteur te negeren voor een taxonomische beschrijving in 1895 die pas in 1961 onderuit wordt gehaald. Bovendien vindt hij het onbegrijpelijk dat iemand als auteur van een taxonomische soort kan worden aangewezen louter omdat die als eerste een tri- of binomen gebruikt, terwijl de beschrijving en de types van de terzijde geschoven auteur de enige geldige referenties blijven voor de betrokken soort. In een dergelijke procedure zou om het even wie die vóór 1903 schreef dat hij 'zeer vele mieren van de soort Myrmica rubra var schencki Emery, 1895 in de maag van een pad heeft aangetroffen' ongevraagd de auteur van een nieuw beschreven soort kunnen worden. In zijn nieuwste publicatie van 2007 keert Seifert op zijn stappen terug en erkent de autoriteit van de ICZN ten voordele van Viereck. Panta rhei.

Na overweging van deze argumenten noteren we voortaan Myrmica schencki Viereck, 1903 maar geven hier toch de enige typebeschrijving van Emery.

var. schencki n. var.

Diese Form wurde bis jetzt mit M. lobicornis Nyl. verwechselt und vermengt. - Der ist von derselben durch längere Dornen des Metanotums verschieden. Der 1. Knoten des Stielchens ist auch oben meist weniger winklig, oder sogar etwas depress und abgerundet. Die Farbe der amerikanischen Exemplare ist meistens ziemlich dunkel, schmutzig braun-roth, Kopf und Hinterleib schwärzlich. - Was aber diese Form von lobicornis besonders unterscheiden lässt, sind die Fühler des . Der Schaft ist dick und kurz, kürzer als bei sabubeti und selten länger als ¼ der Geissel, bei den meisten europäischen Exemplaren etwas kürzer, nahe der Basis stumpf geknickt.

* * * * *

Het typemateriaal - twee werksters aan dezelfde speld (Museo Civico di Storia Naturale - Genova / Italië) met als label Myrmica scabrinodis var. schencki Emery is volgens Seifert meer dan waarschijnlijk uit Europa en niet van Noord-Amerika afkomstig. Zowel de morfologische als morfometrische gegevens van deze twee type specimens komen overeen met de eigenschappen van exemplaren van deze soort uit de West-Palaearctische regio die de laatste 50 jaar werden verzameld.

CS 1233.0, 1266.5; CL/CW 1.003, 1.012; SL/CS 0.761, 0.778; FL/CS 0.354, 0.350; FR/CS 0.217, 0.219; FL/FR 1.631, 1.597; PEW/CS 0.243, 0.262; PPW/CS 0.398, 0.410; SP/CS 0.348, 0.343; PPHL/CS 0.194, 0.191. (Seifert, 2003)

* * * * *

  • International Code of Zoological Nomenclature, adopted by the XV International Congress of Zoology - London 1961.

  • Viereck, H.L., 1903. Hymenoptera of Beulah, New Mexico. Transactions of the American Entomological Society 29: 43-100.

    * * * * *

     

    kop van Myrmica schencki

    © François Vankerkhoven

    De kokersteekmier is van onze knoopmieren, wat het genus Myrmica betreft het gemakkelijkst herkenbaar. Een opvallende discriminant is de opstaande rand in de buiging van de scapus, een kenmerk dat met een loepje goed zichtbaar is in het vrije veld. De enige soort waarmee zij kan worden verward, is Myrmica lobicornis maar deze mier werd in Vlaanderen nog niet gesignaleerd.
    Alhoewel zij op meerdere plaatsen in Vlaanderen werd waargenomen (voornamelijk in de Kempen) is de kokersteekmier toch eerder zeldzaam. Zij leeft in ondergrondse nesten en het enige dat daarvan zichtbaar is, zijn enkele kleine gaatjes in de bodem. Soms wordt zo'n nestingang getooid door een mooi kokertje. Deze 'schoorsteentjes' worden gevlochten van zacht plantenmateriaal en zijn ongeveer twee centimeter hoog. De voor deze mier typische kokertjes komen niet altijd voor en geven aan deze toch wel 'raadselachtige' mier een leuke meerwaarde. Het is bovendien merkwaardig dat Francis Bernard (1968) in zijn boek 'Les fourmis d'Europe Occidentale et Septentrionale.' bij Myrmica schencki opmerkt dat deze mier 'in Holland' kokertjes van 'gras en mos' bouwt - alsof dit elders in het deel van Europa dat zijn werk omvat niet het geval zou zijn.

    Myrmica schencki : nestkokertje dat soms boven een nestingang wordt gevlochten

    © François Vankerkhoven

    Myrmica schencki is niet de enige mier die de techniek heeft ontwikkeld om zo'n opmerkelijke nestingang te construeren. Een van de prachtige foto's van Alex Wild toont ons een gelijkaardig bouwsel aan de ingang van het nest van Acromyrmex fracticornis (subgenus Moellerius), een bladsnijmier die net als onze Myrmica tot de subfamilie Myrmicinae behoort.

     

    Acromyrmex fracticornis : nestkokertje aan de ingang van het nest.

    © Alex Wild 2003

    Acromyrmex fracticornis is een bladsnijmier van het genus Acromyrmex; samen met de andere bladsnijmieren van het genus Atta leven zij uitsluitend van de schimmelcultuur die zij kweken op de fijngemalen pulp van plantenmateriaal. Het onderscheid tussen deze twee genera wordt gemaakt op basis van het aantal doorns op het promesonotaal dorsum; het genus Atta heeft twee paar doorns en het genus Acromyrmex heeft er drie of meer. Soorten van het genus Acromyrmex komen alleen voor in de Neotropische regio.

    Acromyrmex fracticornis

    Acromyrmex fracticornis © Alex Wild 2003