Synoniemen:
Nederlandse
naam: gaststeekmier
De
gaststeekmier werd sedert de definiëring tot soort in 1993 tot hiertoe beschouwd als een sociaalparasiet die kan aangetroffen worden in
nesten van de gastsoort Myrmica rubra. Zij onderscheidt zich
hiervan door een kleinere mesosomalengte.
Als erkende soort heeft deze mier het niet lang uitgehouden. Genetisch onderzoek onder leiding van F.M. Steiner (2005) brengt M. microrubra tot synoniem van M. rubra.
Samenvatting van hun publicatie:
Er is geen ander aspect in de soortvorming dat zo controversieel is als de zienswijze dat nieuwe soorten sympatrisch kunnen ontstaan binnen populaties die in mekaars nabijheid leven. Men veronderstelde dat sociaal parasitisme zou leiden tot een noodzakelijke gescheiden selectie voor sympatrische soortvorming. Mitochondriële DNA phylogeografie heeft recent aangetoond dat Myrmica microrubra nauw verwant is aan de gastheer Myrmica rubra wat tot de veronderstelling heeft geleid dat hier sprake is van sympatrische soortvorming. We (Steiner et al.) onderzochten de verwantschap tussen deze twee morfen op basis van mitochondrieel en nucleair DNA, microsatelliet genotypering en morfometrie. Analyse van moleculaire phylogenie en populatiestructuur heeft aangetoond dat M. microrubra zich niet afzonderlijk ten opzichte van zijn gastheer ontwikkelt maar daar eerder een overeenkomstig genenpatroon mee vertoont. Waarschijnlijkheidsanalyse laat bovendien zien dat de gegevens van het mitochondrieel DNA die voordien wezen in de richting van sympatrische soortvorming dat precies niet lijken aan te tonen. Morfometrisch wordt M. microrubra beschouwd als een microgyne vorm van M. rubra en niet als een afzonderlijke soort. Myrmica microrubra is geen voorbeeld van soortvorming. De grote (typische M. rubra) en de kleine (M. microrubra) gynen zijn dan ook alternatieve voortplantingsvormen van dezelfde soort. Myrmica microrubra Seifert 1993 wordt hier dan ook als synoniem geplaatst van M. rubra Linnaeus, 1758.
* * * * *
In het artikel komt men tot het besluit dat soortbepaling louter op morfometrische gegevens niet relevant is. Alle onderzochte stalen laten duidelijk zien dat er een afgetekend verschil bestaat tussen de vergeleken parameters voor wat de gynen betreft - in een grafische voorstelling zien we duidelijk twee afzonderlijke clusters. Scheiding van de mannetjes op basis van morfologische verschillen is minder duidelijk. Daartegenover plaatsen de auteurs dat de gecombineerde moleculaire gegevens beslissend zijn. Zo verwijzen zij voor hun conclusie naar het feit dat de twee mieren drie van de achttien mtDNA haplotypenop drie locaties delen. Voor het dimorfisme van de gynen stellen zij dat dit verschijnsel zowel louter genetisch kan zijn als een combinatie van genetische en omgevingsfactoren. Als belangrijke omgevingsfactoren verwijzen ze naar het beschikbare voedsel en klimaatomstandigheden, die de ontwikkeling van de larven net voor het nimfestadium kunnen beïnvloeden. Volgens Buschinger kunnen deze omgevingsfactoren een verklaring zijn voor het fenomeen dat er in sommige jaren geen microgynen van M. rubra worden aangetroffen terwijl ze in andere jaren veelvuldig voorkomen. 'Vette jaren' zouden leiden tot de ontwikkeling van grote gynen die in staat zijn zelfstandig een nieuwe kolonie te stichten terwijl in 'magere jaren' alleen kleine gynen geproduceerd worden die in bestaande kolonies moeten intrekken om te overleven.
* * * * *
Aangezien M. microrubra toch wel een sterk afwijkende polgyne structuur blijkt te vertonen ten opzichte van M. rubra, achten wij het raadzaam ze als een afzonderlijk taxon te blijven beschouwen en zullen wij ze ook als zodanig afzonderlijk in onze waarnemingen blijven opnemen.
Myrmica ruginodis is a widely distributed ant species in Europe and was described to harbour two queen morphs (macrogynes and microgynes), which show different morphology and reproductive behaviour. We recently uncovered that these queen morphs and their workers also differ in their chemical profile. Male ants recognize conspecific queens by their cuticular hydrocarbons, so that chemical differences could potentially lead to sympatric speciation. Indeed, this was speculated for Myrmica microrubra, an evolutionary young social parasite of Myrmica rubra. Behavioral experiments and chemical analyses will be conducted to demonstrate whether males indeed prefer to mate with queens of their own morph, which could lead to reproductive isolation.
EESLMU stands for the Munich Graduate School for Evolution, Ecology and Systematics.